Categoriearchief: studie

De gave van gehoorzaamheid

In Genesis 3 kun je het verhaal lezen van de zondeval.

God had de mensen verboden om van één bepaalde boom te eten. Die boom mochten ze zelfs niet aanraken. Van alle andere bomen mochten ze de vruchten wèl eten. En toch…

In Genesis 6 gaat het over de aanleiding tot de zondvloed (en over de bouw van de ark).

In het eerste deel van Genesis 11 gaat het over de torenbouw van Babel.

En zo gaat het de hele Bijbel door… af en toe is er iemand gehoorzaam – maar ook niet altijd -, zoals Noach en Abram, maar meestal gaat het over ongehoorzaamheid.

Nog een stuk of wat stukjes: Jeremia 5:23, 5:30-31; in die laatstgenoemde verzen staat hoe de leiders het volk verkeerd voorgaan, maar dat het volk het graag zo heeft…

En het helpt niks dat God er iets van zegt: Jeremia 6:10.

De mens heeft duidelijk talent voor ongehoorzaamheid; de ‘gave van gehoorzaamheid’ heeft hij kennelijk niet gekregen… Wacht even, dat is niet waar! Zie Genesis 1:26-31 – God zag dat het zeer goed was…

Voordat je je hier vanaf maakt: ook in het Nieuwe Testament vindt God gehoorzaamheid belangrijk. Voorbeelden: Johannes 3:36, 15:10, en 15:14. Dat laatste vers vind ik wel belangrijk om te vermelden. Sommige christenen staan erg snel klaar met de melding dat ze ‘vriend van Jezus’ zijn, of dat Jezus hun vriend is. Maar dat is Hij alleen als je doet wat Hij zegt.

En één van de dingen die Hij zegt, via Zijn dienaren, is dat we Zijn Woord niet mogen verdraaien (2 Petrus 3:14-18), en dat we er niks aan mogen toevoegen of vanaf doen (Openbaring 22:18-19). Dat geldt ook voor teksten die we moeilijk kunnen verklaren, of die sommigen (velen!) onder ons (tegenwoordig) minder goed uitkomen (zoals de in de discussie ‘man vrouw m/v ambt gkv’ vaak weggelaten teksten 1 Timoteüs 3:2 en Titus 1:5-6). ‘Samen dienen’ doen we dan dus niet zoals het rapport voorstelt dat ik eerder besproken heb.

In ieder geval niet zolang we geen betere argumenten hebben dan in dat rapport staan, en zéker niet als mensen de Bijbel gaan uitleggen op een manier zoals ik hier besproken heb.

God vindt gehoorzaamheid belangrijker dan (onze) offers en (onze) gaven: 1 Samuel 13:8-14, 15:22-23, Psalm 40:7-9, 51:18-19, Hebreeën 10:5-10, 1 Petrus 2:1-8.

U moet al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen niet naar u luisteren. U zult wel tegen hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden.

(Jeremia 7:27)

Zou de mens de gave van gehoorzaamheid willen ontvangen?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Hebben wij eigenlijk wel iets in te brengen?

“Het is onmogelijk niet te zondigen.”

“De mens kan niet niet zondigen.” Augustinus schijnt dat als eerste gezegd te hebben; in ieder geval hebben we het van hem op schrift.

Maar hoe komt dat dan? Doen we dat zelf? Doet God het? Dat laatste wordt in de Bijbel ’toegegeven’. Lees maar eens Jesaja 63:17. Dat God het hart van de Farao verhardde (Exodus 7:3) weet bijna iedereen. Maar van Zijn eigen volk?!

God zette David aan tot een volkstelling (2 Samuel 24:1) – iets dat David niet had mogen doen, omdat hij de omvang van zijn volk voor zichzèlf en niet tot eer van God wilde weten. Maar in 1 Kronieken 21:1 staat dat Satan David tot de volkstelling aanzette! En David is ook nog eens een keer zèlf verantwoordelijk: hij krijgt straf (zie 1 Kronieken 21 vanaf vers 12).

Er zijn mensen die beweren dat we nu, na de zondeval, geen vrije wil meer hebben, omdat we, zoals gezegd, niet niet kunnen zondigen. En dat we pas weer een vrije wil krijgen als Jezus teruggekomen is. Maar is dat wel zo?

Kijk maar eens naar Kaïn, in Genesis 4:7. God stelt hem daar voor de keuze: wel of niet zondigen. En ook de hierboven al genoemde Farao mocht zelf kiezen – zo zal hij dat in ieder geval zelf hebben gezien; lees Exodus 7:14, waar staat dat de Farao weigerde het volk te laten gaan. Dat deed hij toch echt zelf.

O ja? Onze keuze voor God komt toch van de Heilige Geest? Zie 1 Korintiërs 12:3. Ja, dat klopt! Maar … we moeten toch ook zelf aan onze verlossing werken? In Filippenzen 2:12-13 staat het allebei: we moeten werken aan onze eigen zaligheid, èn God werkt dat in ons, volgens Zijn vrije keuze.

Nou, als dat laatste het geval is, kun je er zelf dus niks meer aan doen!

Als je dat denkt, wil(!) je het niet begrijpen: God roept je op Hem lief te hebben boven alles, en je naaste, je medemens, als jezelf. Dat moet je zèlf doen, je kunt niet zeggen “Ik wacht wel tot God dat in mij gaat werken.”.

Zo zou het voor ons als mensen wèl ‘werken’: òf je doet het zelf, òf een ander doet het. Maar bij God ‘werkt’ het dus anders…

Wij zijn volledig verantwoordelijk voor wat we denken, zeggen en doen. En God werkt het goede in ons (door Zijn Geest).

Moet er bij dat ‘volledig verantwoordelijk’ geen kanttekening geplaatst worden? Bijvoorbeeld: als we bij ons volle verstand zijn? Ik kan en mag daarover geen oordeel uitspreken als het om een ander gaat. Ik ben verantwoordelijk voor mezelf, en daar hoort bij dat ik God en mijn medemens moet liefhebben. Het oordeel is aan God: Johannes 3:18. En dat staat direct na de zo ongeveer populairste tekst in de Bijbel: Johannes 3:16.

En kijk wat je bijvoorbeeld allemaal zelf kunt doen en toch cadeau krijgt: 1 Johannes 2. We doen het goede zelf terwijl God het in ons werkt. Allebei waar…

Dus geen eenzijdige aandacht voor één van beide, alsjeblieft!

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

De ezel

Koningen hebben wapens en strijdwagens met paarden ervoor. Denk aan het leger van de farao. Ze vertrouwen op hun eigen kracht en die van het leger. Maar de koning van Sion zal een vredekoning zijn die regeert in de kracht van God. Hij komt aanrijden op een ezel. Dat klinkt grappig, maar zo is het niet bedoeld. De ezel was een koninklijk rijdier. Rijden op een ezel was juist een teken van waardigheid. Lees ook eens Genesis 49:10-11 en Matteüs 21:1-9.

Dit is een citaat uit de Jongerenbijbel. De laatste jaren is “De ezel was een koninklijk rijdier.” een eigen leven gaan leiden. Tot zelfs in preken toe wordt ‘de ezel’ een koninklijk dier genoemd – al is af en toe aan de predikant te merken dat hij zich afvraagt waarom hij het zegt.

Maar dat is toch onzin?! Lees maar wat er staat in Zacharia 9:9 (NBV):

Nederig komt hij aanrijden op een ezel,
op een hengstveulen, het jong van een ezelin.

Waarom zit Jezus op een ezel, en niet op een paard? Omdat Hij een nederige indruk wil maken, omdat Hij nederig is!

En toch wordt, tot in tentamens op het HBO toe, gevraagd waarom de ezel een koninklijk dier is. En als je dan niet het gewenste antwoord geeft, kost dat je punten.Kop van ezel Terwijl het ‘gewoon’ een mening is van iemand die (duidelijk? – dat gaan we zien) niet goed heeft gelezen.

Laten we eens kijken naar Genesis 49:10-11. Waarom zou Juda zijn ezel aan een wijnstok of aan een wingerd binden? Omdat hij in die wijngaard of in de buurt van die wingerd aan het werk is, of aan het genieten van zijn weelde. En, voor de duidelijkheid: uit de context blijkt duidelijk dat het hier, in vers 11, over Juda en zijn nageslacht in het algemeen gaat, niet over de koningen die uit hem zijn voortgekomen en/of over Jezus (zoals in vers 10). Lees maar even verder:

in wijn wast hij zijn gewaad,
in druivenbloed zijn bovenkleed.
Zijn ogen fonkelen door de wijn,
zijn tanden zijn wit van de melk.

Het eerste deel van dit stukje sluit aan op het stukje over het vastbinden van de ezel, zonder een punt als leesteken ertussen – er staat een komma. Er is dus geen reden om wat er over de ezel staat op Jezus toe te passen, in tegenstelling tot wat er in het hierboven genoemde gedeelte van Zacharia 9 staat.

Paarden, dàt waren dieren voor een koning! Daarom was het de koningen van Israël verboden daarvan veel te hebben (zie Deuteronomium 17:16).

Die éne ezel, die waarop Jezus reed, kreeg koninklijke allure. Dat kun je inderdaad wèl lezen uit Matteüs 21:1-9. En dan ook nog bijzondere koninklijke allure, want als Jezus een gewone koning was geweest, die het om de macht te doen was, zou Hij wel op een paard gereden hebben…

Maar om hierom ‘de ezel’ een koninkijk rijdier te noemen, dat vind ik onzin; sterker nog, het is onzin. En het staat er ook nog in de verleden tijd: “De ezel was een koninklijk rijdier.“. Vóórdat Jezus een ezel nam voor Zijn intocht is er volgens mij niemand op het idee gekomen een ezel een koninklijk dier te noemen, of een teken van waardigheid. Iedereen die het zich kon veroorloven er eentje te hebben, reed op een ezel. De broers van Jozef (Genesis 42:27 en volgende hoofdstukken), Bileam (Numeri 22:21 en verder), de oude profeet in Betel (1 Koningen 13:13 en verder),  en zo zijn er vast nog wel meer voorbeelden waarin tamelijk gewone mensen op een ezel reden.

Koningen en prinsen reden niet op ezels. De zonen van David, bijvoorbeeld, reden op muildieren (o.a. 2 Samuel 13:29).

Als het volk Israel daadwerkelijk naar God luistert, zal het gebeuren dat ‘koningen en vorsten, die op de troon van David zitten, door de poorten van deze stad naar binnen zullen komen, rijdend op wagens en op paarden, …’ (Jeremia 17:24-25).

En zo heel hoog werd een ezel niet gewaardeerd: Mozes zegt in Numeri 16:15 dat hij de opstandelingen nog geen ezel heeft afgenomen.

De leeuw – en soms ook de leeuwin, afhankelijk van de vertaling -, genoemd in het vers vóór Genesis 49:10 en 11 – dus in vers 9 – komt heel wat koninklijker over, en wordt in sommige vertalingen ook zo genoemd (Willibrordvertaling 1975: ‘koning der dieren’; Nieuwe BijbelVertaling: ‘vol majesteit vlijt hij zich neer’).

Maar waar het vandaag om gaat is dat we terugdenken aan de intocht van Jezus in Jeruzalem. Onze nederige Koning, die gekomen is om ons te verlossen. Vandaag roept het volk ‘Hosanna!’, later roept het(zelfde?) volk ‘Kruisig Hem!’. Hij is gekomen omdat Hij ons, de wereld, liefhad. Hij heeft zichzelf vernederd, om ons te kunnen verhogen.

Vandaag Palmpasen, volgende week Pasen.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

… en alle mensen die Korach toebehoorden…

Korach, Datan en Abiram. Ik weet nog hoe spannend dat Bijbelverhaal was als de meester dat vertelde.

De titel is een citaat uit Numeri 16.

(Misschien goed om te vermelden: ik verwijs hier en in ’t vervolg met hyperlinks naar de Herziene StatenVertaling, omdat het Nederlands BijbelGenootschap en de Katholieke BijbelStichting hun vertalingen op internet ‘minder toegankelijk’ hebben gemaakt.)

Enige tijd geleden werd er bij ons gepreekt over Korach, Datan en Abiram. Zou On op tijd gestopt zijn met z’n opstandigheid?

Alle mensen die Korach toebehoorden? Zo staat het er toch? Ja, inderdaad. En in de betreffende preek werd er verder geen kanttekening bij geplaatst… en dat vind ik jammer. Vooral omdat de tien geboden in de mijns inziens ongelukkige vertaling van de NBV erbij werden gehaald: “Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten;“. De vertaling NBG 1951 staat mij meer aan: “want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten,”. Er zit voor mij wel een aardig verschil tussen ‘laten boeten’ en ‘bezoeking doen’. En wat ik ook gemist heb, is een opmerking over Ezechiël 18. Ik weet het, een predikant is ook maar een mens, maar de boodschap van de Bijbel eenzijdig brengen terwijl er meer kanten aan zitten, daar houd ik niet van.

Soms gaan mensen ook met zo’n uitleg aan de haal. Ik hoorde laatst iemand stellig beweren dat we uit de hand van God geen kwaad, geen lijden te verduren krijgen. Dat zou allemaal het werk van de duivel zijn. Maar is dat werkelijk zo? Lees maar eens Als ’t kwaad goede mensen treft.

Daarom lijkt het mij een goed idee dat predikanten ‘alle’ kanten van ‘de zaak’ belichten. Ook al ontgaat ons de logica, het gaat wel om de manier waarop God werkt. We zijn vanaf het begin van de schepping uitverkoren, en toch mogen en kunnen we zelf kiezen…

Terug naar de kinderen van Korach. Als we Numeri 26:11 erbij nemen, zien we dat de kinderen van Korach niet omgekomen waren. En in 1 Kronieken 6 vanaf vers 22  zien we details over de nakomelingen van Korach. Er zijn zelfs enkele Psalmen bekend van de nakomelingen van Korach: denk o.a. maar aan “Van de Korachieten, een psalm.”.

Dat neemt niet weg dat nog steeds moeilijk te begrijpen is waarom de kinderen van Datan en Abiram wèl stierven. En waarom de kinderen van Achan (zie Jozua 7 vanaf vers 16) dood moesten. Dat werd overigens, naar mijn idee, wèl vrij goed uitgelegd in de preek: het heeft te maken met de heiligheid van God.

Veel meer werd er trouwens niet over gezegd, en misschien kan dat theologisch wel niet… Daarom geef ik hier mijn mening, waarvan ik denk dat die gebaseerd is op de Bijbel. Die kinderen hoeven God niet per se óók gehaat te hebben, of in opstand gekomen te zijn, of op de een of andere manier ernstig gezondigd te hebben, zoals hun ouders. Denk bijvoorbeeld aan het kind van David en Batseba dat moest sterven (2 Samuel 12 vanaf vers 14). En denk aan de kinderen van Job die omkwamen – dat had in zekere zin ook met de heiligheid van God te maken. Dat je hier, op deze aarde, moet sterven vanwege de heiligheid van God hoeft, denk ik, niet te betekenen dat je niet in Gods Koninkrijk komt.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.

^
Homepage

De goede herder en de deur

Jezus is de goede herder. Daar is ook een liedje over, zoek maar eens.

In Johannes 10:1-21 gaat het hierover. In het eerste stukje, de verzen 1-6, vergelijkt Jezus zichzelf met de herder van de schapen. In de verzen 7-10 zegt Jezus dat hij de deur is: wie door Hem binnenkomt zal gered worden. Daarna, in de verzen 11-16, noemt Jezus zichzelf de goede herder.

Maar waarom schrijf ik hierover?

Ik heb moeite met het idee dat mensen die Jezus niet hebben (kunnen) leren kennen, verloren zouden gaan. Die mensen kunnen daar toch niks aan doen? Zie bijvoorbeeld Marcus 16:16, waar staat dat wie niet gelooft, veroordeeld zal worden; en 1 Johannes 5:12, waar staat dat je het eeuwige leven niet hebt, als je de Zoon van God niet hebt.

Je kunt mensen, denk ik, wèl verwijten dat ze niet tot de conclusie komen dat God bestaat, en dat Hij iets van mensen wil. Zie Romeinen 1:20-21. Maar kun je ze verwijten dat ze Jezus niet kennen als ze geen toegang hebben tot de Bijbel, om die zelf te lezen of om de boodschap mondeling via iemand anders te krijgen?

Waarom heeft God Jezus naar de aarde gestuurd? Zie Johannes 3:16-18. Om de wereld te redden, toch?! Maar daar staat óók, aan het eind, dat wie niet in Gods enige Zoon gelooft, al veroordeeld is… In de NBV staat er zelfs nog een vorm van het woord ‘willen’ bij, maar in andere vertalingen vind ik dat zo niet terug. Als ‘willen’ er terecht bij staat, hebben mensen die Jezus niet kennen een excuus om niet in Hem te geloven: ze hebben immers nooit van Hem gehoord.

Aan de andere kant heeft Jezus ook uitspraken gedaan als “Wie niet tegen ons is, is voor ons.” (Marcus 9:40). En lees eens Matteüs 25:31-46.

In Johannes 5:22 staat dat Jezus ons zal oordelen. Hij zal bepalen of wij, mensen, bij Hem horen of niet. Hij is de deur (Johannes 10:7-10).

Een citaat uit Romeinen 2:

Want zij die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan, en zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. Niet de hoorders van de wet zijn immers rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden. Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet zegt, zijn zij, hoewel zij de wet niet hebben, zichzelf tot wet. Zij tonen dat het werk van de wet geschreven is in hun hart. Daar getuigt ook hun geweten van, en hun gedachten onderling beschuldigen of ook verontschuldigen elkaar. Zo zal het gaan op de dag wanneer God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, overeenkomstig mijn Evangelie.

Ik heb wel vertrouwen in Zijn genade (zie het vetgedrukte gedeelte hierboven) en Zijn barmhartigheid. En jij?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

20 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Het had wel christelijker gekund

Dat lees ik weleens ergens… de laatste keer in een column in het Nederlands Dagblad, waarin de schrijfster zich overigens tegen deze aantijging verweerde.

Of dat terecht of onterecht is, weet ik niet – ik heb alleen die column gelezen, niet wat er ‘allemaal’ aan voorafging.

Waar ik het over wil hebben is waaròm je iets ‘christelijker’ zou maken, of juist niet.

Als iets – een blad, een artikel, een glossy – een heel ‘christelijke uitstraling’ heeft, zullen niet-christenen het niet gauw gaan lezen. Soms is dat niet erg, want dan zijn christenen de doelgroep. Maar als je nou juist niet-christenen wilt bereiken?

Paulus had daar in zijn tijd wel ideeën over, en heeft daaraan, als we zijn eerste brief aan de Korintiërs mogen geloven, ook wel uitvoering gegeven. Lees maar eens 1 Korintiërs 9:19-23. Vaak wordt dit gedeelte aangehaald met ‘de Joden een Jood, de Grieken een Griek’, hoewel Paulus dat niet zo heeft geschreven.

Er zijn tegenwoordig veel christenen, die vinden dat alle christenen de Joden een Jood, en de Grieken een Griek moeten worden. En ik denk dat we Paulus’ opmerking in vers 23 ook wel zo mogen opvatten.

Maar hoe werk je dat uit?

Ooit heb ik, ik meen in een conference, een verhaal gehoord over iemand die een parkeergarage binnenkwam en zag dat een stel criminelen autoruiten stond in te slaan. Omdat hij bang was dat hij problemen met de criminelen zou krijgen, begon hij ook maar autoruiten in te slaan…

Kort samengevat komt dit verhaaltje erop neer dat je je aanpast aan de ‘zonde’ van degene die je wilt overtuigen. Zoiets als proberen een alcoholist van z’n probleem af te helpen door zelf óók dronken te worden; of een roker van z’n probleem door zelf ook te gaan roken.

Maar dat bedoelt Paulus niet, denk ik. Wat dan wel?

Hij hield zich bij en voor de Joden aan de Joodse wetten – niet alleen de tien geboden, maar juist ook de spijswetten etc., en bij de niet-Joden deed hij dat niet. In beide gevallen handelde hij zo om geen belemmeringen voor de verspreiding van het evangelie op te werpen.

Maar Paulus zondigde niet met zijn doelgroep mee… Hij hield zich wèl aan de tien geboden, óók bij de niet-Joden.

En dat is iets dat volgens mij tegenwoordig weleens uit het oog verloren wordt.

Bij dat verhaaltje hierboven over de autoruiten hoort nog een ‘staartje’: de hoofdpersoon van het verhaaltje sloeg ook de ruit van de auto van de criminelen in…

En, om met een realistischer voorbeeld te komen, is het verstandig om op zondag je eigen kerkdienst(en) te verzuimen en te gaan evangeliseren op het sportveld? Dat lijkt erg veel op diverse uitingen in de reclamewereld: iets wordt prachtig voorgespiegeld, maar de op basis daarvan aangeschafte werkelijkheid valt tegen. Sterker nog, het is oneerlijk, want als je doelgroep zich bekeert, wordt die geacht zich ’s zondags in de kerk te vervoegen – in ieder geval de eerste tijd…

Als het om geloof in God gaat kan het niet zo zijn dat het doel de middelen heiligt. Dat keert zich tegen je. God is heilig, niet schijnheilig.

Misschien iets om eens studie van te maken? Ik heb dit stukje expres niet als ‘leesvoer’ gecategoriseerd.

Geloven is gemakkelijker als je denkt!

Voor een puntsgewijze behandeling van ‘De Joden een Jood, de Grieken een Griek’, zie ‘Cultuurgericht kerk-zijn: de Joden een Jood en de Grieken een Griek?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

24 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

… en kon zelfs zijn dochters verkopen

Omdat ik een reactie heb gehad op ‘Samen dienen‘ waarin mij verzocht werd ook een link te plaatsen bij ‘Meer lezen?’ naar de website Man vrouw kerk, ben ik die site gaan bekijken. Een (in ieder geval technisch) goed verzorgde site; ook WordPress, net als deze.

Ik vond daar een powerpointpresentatie: ‘De rechtspositie van vrouwen in de Bijbelse tijd’. Enkele opmerkingen daarin luiden als volgt (links naar de aangehaalde teksten van mij):

De man is heer van het gezin. Vgl. Sarah die haar man heer noemde (1 Petr.3).

De familie, inclusief echtgenote) hoort hem toe (10e gebod). Hij fungeerde als familiehoofd, en kon zelfs zijn dochters verkopen (Ex. 21) en uithuwelijken (1 Kor. 7:36).

Eerst een correctie op de verwijzing naar 1 Korintiërs 7:36; daar gaat het in de NBV en de Willibrordvertaling (1995) niet over uithuwelijken. In de HSV ook niet, maar daar staat een ‘lampje’ achter ‘aanstaande vrouw’; als je daarop klikt, wordt de volgende verklaring getoond: “7:36 Een andere keuze van vertalen is dat het hier gaat om een vader met het oog op het uithuwelijken van zijn dochter; zie ook vers 37.“. En kijken we in de vertaling NBG 1951, dan zien we, en dat citeer ik maar even om het duidelijker te maken:

Vindt nu iemand, dat hij jegens zijn jongedochter niet betamelijk handelt, indien zij reeds wat ouder wordt, en het zo behoort te geschieden, hij doe, wat hij wil; het is geen zonde, laten zij trouwen. Doch hij, die, in zijn gemoed vast overtuigd, niet genoodzaakt wordt en macht heeft over zijn wil en hiertoe bij zichzelf besloten heeft, zijn jongedochter ongerept te laten blijven, zal wèl doen. Wie dus zijn jongedochter uithuwelijkt, doet wèl, en wie haar niet uithuwelijkt, doet beter.“.

Hé, hier gaat het wèl over uithuwelijken! Maar in de ‘nieuwere’ vertalingen dus niet (meer). Dat had wel vermeld mogen worden, vind ik. Maar misschien is het er op het congres wel bij verteld…

De suggestie die van de opmerking over het verkopen van dochters uitgaat is dat een man zijn zonen niet kon verkopen. Maar dat kon wèl, sterker nog, hun moeder kon (gedwongen worden) dat (te) doen, zie b.v. 2 Koningen 4:1-7.

Maar wat staat er nou precies in Exodus 21:7-11? Lees het zelf eens! Het punt van dit stukje Bijbel is niet dat mannen hun dochters konden verkopen. Nee, dat is iets heel anders: zo’n dochter wordt beschermd tegen de willekeur van de man waaraan haar vader haar heeft verkocht (heeft moeten verkopen?). Voor zonen die verkocht werden was zo’n speciale bescherming kennelijk niet nodig – er was beschermingsrecht voor Hebreeuwse slaven. Dat zal vast te maken hebben gehad met dat je wèl eventueel je zoon met een slavin liet trouwen, maar dat je beslist niet je dochter met een slaaf liet trouwen. Maar dat is een veronderstelling van mij – ook al doe ik die op vrij redelijke gronden.

Deze powerpoint is op een congres gebruikt. Is er werkelijk niemand die ‘even’ heeft gekeken wat er in 1 Korintiërs 7:36 stond? Dat je dat andere punt, van Exodus 21:7-11, mist, als je net ‘vers’ met die tekst geconfronteerd wordt, dat kan ik me voorstellen. Maar even de moeite nemen om die tekst over ‘uithuwelijken’ te lezen? Of thuis even kijken op de hand-out… of op de website…

Het gaat mij er niet om dat ik het niet met de opsteller van de presentatie eens ben als het gaat om de achtergestelde positie van vrouwen, ‘vroeger’; tot nog niet zo lang geleden, trouwens. Maar mijn punt is: als je argumenten gebruikt die gemakkelijk onderuitgehaald kunnen worden, zoals ik hier met twee van de vier genoemde heb gedaan, komt dat je doel niet ten goede. En ik ben nog niet klaar!

Een pagina verder in de presentatie zie ik het woord ‘concubine’ staan. Zie Exodus 21:10. Daar wordt op z’n minst gesuggeréérd dat de verkochte dochter de status van echtgenote heeft.

Op pagina 5 zie ik staan “Vrouw die voorechtelijke gemeenschap had gehad werd gestenigd. De man bleef buiten schot (Deut. 22)“. Lees dat stukje, Deuteronomium 22:22-29, nou eens nauwkeurig.

  • Man met getrouwde vrouw: beiden gedood.
  • Man met met een ander ondertrouwde (verloofde) vrouw in de stad: beiden gedood.
  • Man met met een ander ondertrouwde (verloofde) vrouw buiten de stad: alleen de man gedood.
  • Man met maagd die nog vrij is: man betaalt, mag nooit scheiden.

Dat zou ik toch niet ‘De man bleef buiten schot‘ noemen.

Ik weet het, ik ben erg kritisch. Maar argumenteren vanuit en met de Bijbel vereist zorgvuldigheid, vind ik. Als ik dat ergens mis, sterker nog, als ik daar erg veel onzorgvuldigheden in zie, groeit bij mij ‘enige’ argwaan tegen het doel van degene die argumenteert. Zoals ik al aangaf, ik denk dat het waar is: vrouwen hadden een achtergestelde positie. Maar waarom moet dat aangetoond worden met zwakke argumenten? Laat die gewoon weg, er blijven er toch genoeg over?

Zou het boek ‘Zonen en dochters profeteren’ dat wordt aangeprezen op de website Man Vrouw Kerk van vergelijkbare kwaliteit zijn als de hier besproken powerpointpresentatie? Ik heb het boek niet zelf gelezen, en ben dat ook niet van plan – er zijn al heel veel andere reacties op geweest, waarbij doorgaans veel kritiek werd geuit door mensen die niet achter het doel van de schrijvers van dit boek staan; jammer van mijn tijd, dus.

Update 28 oktober 2018: de powerpointpresentatie is inmiddels nergens meer te vinden; mocht je ‘m toch willen bekijken, bijvoorbeeld om te controleren of mijn opmerkingen ‘hout snijden’, ik heb ‘m nog wel ergens…
Toevoeging 28 mei 2019: ik moest, vanwege de hierboven aangetoonde vèrgaande incompetentie van de samensteller(s) van de powerpointpresentatie voor wat betreft Bijbeluitleg, denken aan een deel van een zin die ik gelezen heb in “Langs de afgrond” van Carla Norton, waarin zij Henri LeClaire laat zeggen “… helaas is het een achterlijke kerel met een doctorstitel en dus zijn mensen geneigd te denken dat hij weet waarover hij het heeft.”. Misschien verklaart dat waarom niemand op dat congres kritisch gereageerd heeft; maar het kan natuurlijk ook zijn dat iedereen de eindstreep al duidelijk in het oog had, en het (dus) niet uitmaakte hoe men daar kwam…

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

11 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Samen dienen

De titel heb ik ontleend aan ’23-MVEA-2e-rapport-beleidsrapport-2017-def.pdf’, dat je kunt downloaden van gkv.nl. Niet erg origineel van mij, maar een voordeel is dat rapport en reacties erop gemakkelijker te vinden zijn als er gelijke termen in gebruikt worden. Als je ’t niet kunt vinden, kun je het bijvoorbeeld proberen via Google. (Koppeling naar downloadlocatie rapport 28 mei 2019.)

(verouderd =>) Het rapport is gericht aan de eerstvolgende synode, die van 2017 te Meppel, en aan alle plaatselijke kerkeraden, net als het eraan voorafgaande rapport ‘Pijnpunten rond vrouw en ambt’, dat ik in een eerder stukje besproken heb. Het hier besproken rapport wordt op andere plaatsen (ook) al druk besproken, of er worden plannen gemaakt voor bespreking (bron: ‘M/V in de kerk‘, 10 november 2016). (<= verouderd) Ik ga er in het vervolg van dit stuk vanuit dat je het genoemde rapport gelezen hebt, en het erbij hebt. Het vergt heel wat leeswerk om de in het rapport aangehaalde teksten tot je te laten doordringen, zeker als je de context ook tot z’n recht wilt laten komen.

Net als in mijn vorige stukje over dit onderwerp vraag ik me af: hoe sta ik er zelf tegenover? Qua gevoel is er nog niet veel veranderd, al heb ik geen hoge verwachtingen van de argumentatie van het hier te bespreken rapport, dat ik op het moment dat ik deze zin schrijf nog maar voor een klein gedeelte heb gelezen. Die lage verwachtingen hangen samen met mijn conclusie m.b.t. het vorige rapport. Aangezien ik het lastig vind om steeds Bijbelteksten te moeten opzoeken, en ervan uitga dat dat ook voor veel anderen geldt, geef ik in dit stuk links (koppelingen) bij alle genoemde Bijbelgedeeltes naar de Herziene StatenVertaling, of ze nu in het rapport staan of dat ik ze zelf noem.

Ik volg de hoofdstukindeling van het rapport. Al lezend geef ik de hyperlinks naar de genoemde Bijbelteksten (als ‘service’ voor de lezer), en mijn eventuele commentaar. Zo hier en daar zal ik een stuk uit het rapport citeren om duidelijk te laten uitkomen waarbij ik commentaar geef. Voor het gemak zal ik af en toe tussen haakjes het paginanummer uit het rapport erbij zetten. De hyperlinks verwijzen naar de Herziene StatenVertaling; de opstellers van het rapport hebben over het algemeen de Nieuwe BijbelVertaling gebruikt. Aangezien verwijzingen naar de Nieuwe BijbelVertaling niet op een voor mij acceptabele manier gemaakt kunnen worden verwijs ik daar niet naar…

Bij ‘1 Inleiding en werkwijze’

Een citaat, uit paragraaf 1.4.2: “We lijken in een situatie te zijn beland waarin de wal het schip zal keren: de praktijk maakt keuzes, zonder dat daar altijd een Bijbelse bezinning of beleidsbeslissing aan ten grondslag ligt. Dat vinden we een zeer onwenselijke situatie. Dit is dan ook de reden dat deze synode zou moeten streven naar een koers voor de toekomst, en een afgewogen besluit zou moeten nemen over de inzet van de gaven van mannen en vrouwen in onze kerken, strevend naar maximale consensus. Naar ons inzicht moet die koers gericht zijn op het samen dienen van mannen en vrouwen.“. Ik vind dit mooi en tamelijk zorgvuldig geformuleerd. Ik had wel graag gezien dat in de laatste zin God genoemd werd, om volstrekt duidelijk te hebben dat de “maximale consensus” in overeenstemming moet zijn met de Bijbel.

Bij ‘2 Bijbelse bouwstenen’

We zijn biddend het gesprek aangegaan met elkaar en met ons verleden. Ons verlangen was om te ontdekken wat Gods wil is voor ons leven, ook in de gemeente, ook in de ambten, ook in de wijze waarop mannen en vrouwen zich daarin laten inschakelen.” Op mij maakt zo’n opmerking, vooral in een stuk over een controversieel onderwerp, geen prettige indruk. Dat ‘biddend’ legt een claim, vind ik. Zie mijn stukje ‘We hebben ervoor gebeden‘. Dàt je bidt is natuurlijk heel goed! Maar dat in zo’n rapport neerzetten?

De zin die begint met “Ons verlangen” wekt bij mij de indruk dat er voor het eerst serieus en door deskundigen wordt gekeken naar “wat Gods wil is voor ons leven, ook in de gemeente, ook in de ambten, ook in de wijze waarop mannen en vrouwen zich daarin laten inschakelen.“.

Naar de ‘eerdere rapporten’ heb ik een klein uurtje gezocht op gkv.nl en met Google, maar helaas staan ze niet op een voor mij voor de hand liggende plaats online. Het zou fijn zijn als die rapporten alsnog gemakkelijk te benaderen zouden zijn, omdat (de) deputaten niet van plan zijn om “opnieuw met een brede uitleg van dezelfde teksten te komen.“.

Genesis 1, Openbaring 21.

De kernvraag van de opstellers is “is het op grond van de Bijbel gerechtvaardigd dat vrouwen in de kerk een andere positie innemen dan in de maatschappij?“. Deze vraag neemt m.i. z’n uitgangspunt in de mens, en in de praktijk.

Bij ‘2.2 Bouwsteen 1: Vrouwen (en mannen) in de Bijbel’

Enkele teksten waarnaar in het rapport wordt verwezen.
Noot 3: Genesis 1:27.
Genesis 2:24, Matteüs 19:8.

Psalm 113:9, Psalm 127, Spreuken 30:16.

1 Timoteüs 2:13-15.

Het betekent op zijn minst dat bepaalde Bijbelgegevens niet zonder meer een-op-een in de huidige situatie toepasbaar zijn.” Is dat ooit wèl zo geweest, dan?! Wat is dat voor iets tegenwoordig, dat we denken dat we zó iets bijzonders zijn dat we niet te vergelijken zijn met de mensen uit het verleden? Of is er een andere reden waarom je het zo zou formuleren als in het rapport gebeurt? En waar is deze uitspraak (dan) de opmaat voor?

Dat die opdracht vandaag deels buiten het huwelijk wordt volbracht krijgt in de Bijbel vrijwel geen aandacht.” Jeremia (Jeremia 16:1-2) en Paulus waren ongetrouwd; als zo’n status belangrijk was geweest voor de dienst aan God, dan had Paulus er vast wel wat meer opmerkingen over gemaakt dan die hij er in o.a. 1 Korintiërs 7:7, 28, en 32-35 over maakt; al zijn die opmerkingen op zich al veelzeggend.

(pagina 9)

De eerste vrouw (en in haar elke vrouw) krijgt het zwaar te verduren vanwege de vloek die haar treft na de zondeval: ze heeft voortaan een man die over haar heerst en zelf wordt ze getekend als degene die de man onderuithaalt (Genesis 3:16). Het gedrag van de meeste mannen in het Oude Testament sluit daar overigens helemaal op aan. De man-vrouw-relatie komt niet als fundamenteel wederkerig in beeld. De doorgaande lijn is: de vrouw is ondergeschikt aan de man.” Ik vraag aandacht voor “Het gedrag van de meeste mannen in het Oude Testament sluit daar overigens helemaal op aan.“. Volgens mij worden er ook veel mannen genoemd in de Bijbel waarvan niet eens bekend is of ze getrouwd waren; op mij komt dit stukje tekst uit het rapport als ‘nogal gefrustreerd’ over; ik had het eerder verwacht in een schrijfsel van een atheïst – alleen ontbreekt dan nog de opmerking/vraag: “Als God dan almachtig is, waarom heeft Hij dit toegelaten?”. En waar blijft de opmerking over het gedrag van ‘de (meeste) vrouwen’? Het vorige rapport (zie Pijnpunten rond vrouw en ambt) had het woord ‘pijnpunten’ in de titel. Is het soms een pijnpunt dat mensen hun door God gegeven positie niet willen accepteren? Een vraag die – niet zomaar – bij mij opkomt…

Voor zover mij bekend, was Rebekka Isaaks enige vrouw, en ging hij goed met haar om (Genesis 24:62-67, 25:19-28, 27:42-46, 28:1-5), met uitzondering van wat te lezen valt in Genesis 26:7. Mirjam was o.a. profetes (Exodus 15:20); ik heb niet kunnen vinden of ze getrouwd geweest is. Debora werd geen strobreed in de weg gelegd door haar man (Rechters 4:4-5). En voor wat betreft de polygamie van Abram en Jakob: die werd hun min of meer opgedrongen, toch? Bij Abram zelfs door zijn eigen vrouw, zie Genesis 16, en bij Jakob door zijn oom, zie Genesis 29:21-30, en door zijn vrouwen, zie Genesis 30:1-13. Misschien zijn er nog wel meer voorbeelden te vinden, maar mijn punt is: mag het wat minder negatief, wat minder vanuit ‘onszelf’ geredeneerd? We hebben het over de geschiedenis van het volk van God…

Genesis 18, Genesis 12, Rechters 4:9, Spreuken 31.

Vrouwen worden opgeroepen het gezag van hun man te erkennen (1 Pet. 3:1). En ook daar is Sara het voorbeeld door haar aanspraak van Abraham met ‘heer’ (1 Pet. 3:6).” Wat moet hiermee aangetoond worden? En wat is er mis mee? Of gaat het hier om ontevredenheid met je door God gegeven positie?

Maar ook op een meer subtiele manier is het weinig vrouwgerichte beeld herkenbaar: alle brieven kenmerken zich door een consequent inclusief taalgebruik, behalve waar vrouwen apart worden aangesproken (vgl. de huistafels in Ef. 5 en 6, Kol. 3, 1 Pet. 2 en 3).” Ik neem aan dat de volgende verzen bedoeld zijn in de genoemde hoofdstukken: Efeziërs 5:21-33, Kolossenzen 3:18, 1 Petrus 3:1-6. Over het “consequent inclusief taalgebruik” kan ik kort zijn: in bepaalde talen is het gebruikelijk om groepen aan te spreken met de mannelijke vorm, zelfs nú nog. En veel vrouwen vinden dat tegenwoordig zelfs voor individuen helemaal niet erg: ze voeren bijvoorbeeld de titel van directeur.

Dieper en genadiger is de manier waarop Jezus breekt met dit beeld. Hij ziet vrouwen in wier leven het kwaad zich genesteld heeft (hoeren) en wil hen als vrouw ontmoeten en in hun vrouw-zijn herstellen (Joh. 8:10 b.v.).” Het zou goed kunnen dat ik iets mis – inmiddels staat de manier waarop in het rapport met Bijbelteksten wordt omgegaan mij aardig tegen -, maar waar in Johannes 8 wil Jezus “hen als vrouw ontmoeten en in hun vrouw-zijn herstellen“? Probeert Hij niet steeds in Zijn ontmoetingen met mensen die mensen, ongeacht geslacht of status, de weg te wijzen tot de Vader? Pas dàn is er herstel mogelijk.

Een vraag: schreef Petrus zijn eerste brief niet (ver) nádat Jezus op aarde was? Zou hij dan ingaan tegen het onderwijs van Jezus? En, nu ik toch aan het vragen ben: mist Paulus de aansluiting op Jezus’ onderwijs?

Voor God is het huwelijk een voorkeursbeeld (zie de profeet Hosea en vele andere plaatsen in het Oude Testament) en ook hierbij domineren de vreugdevolle trekken (Spreuken 5:15-19, Prediker 9:9, Hooglied). Een opvallende passage is in dit kader 1 Kor. 7: 3,4 waar de meest intieme omgang van man en vrouw volkomen wederkerig ingetekend wordt. Het doet terugdenken aan de wijze waarop God de mens geschapen heeft: als twee-eenheid (Gen. 1:27).” Ja, en welk punt moet hiermee gemaakt worden? Dat dit één op één kan worden overgezet op de ambten? Daar gaat het verderop in het rapport vast nog over, dus ik laat het hier bij deze vragen.

(pagina 10)

Numeri 5.

Noot 4: Deuteronomium 22:19.

Matteüs 5:28, 19:8, 19:4-5, 19:9.

Dat ook vrouwen reden kunnen hebben tot echtscheiding over te gaan lees je nergens in de Bijbel.” Niet? Lees eens 1 Korintiërs 7:10-15.

Efeziërs 5:21-33, 1 Petrus 3:7.

Even een opmerking: die laatste tekst volgt op 1 Petrus 3:1-6, en dat bedoel ik niet als flauwe grap: deze verzen zijn al vaker aangehaald in het rapport dat ik nu bespreek en ook in het vorige (zie ‘Pijnpunten rond vrouw en ambt‘). Ik verwijs naar Job 2:10: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?”. Daarmee bedoel ik (en dit misschien wel ten overvloede) dat je niet vers 7 kunt accepteren en moeilijk doen over vers 1-6.

1 Timoteüs 3:2.

… de interpretatie van Genesis 3:16.“. Ik heb een klassiek huwelijksformulier gevonden, op de site van de Hervormde Gemeente Oene. Dat formulier komt voor wat betreft de aanhaling van Genesis 3:16 aardig overeen met het formulier dat wij vroeger gebruikten. Hier is het stukje waar het om draait: “En na de zondeval heeft God tot Eva en in haar persoon tot heel het vrouwelijk geslacht gesproken: Tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben [Gen. 3:16]. Tegen deze beschikking van God zult u zich niet verzetten…”. Een beschikking is, denk ik, geen opdracht. Volgens mij is de bedoeling dat als een man zich gedraagt zoals in de vervloeking wordt aangegeven – wat hij natuurlijk niet zou moeten doen (zie Efeziërs 5:28-29) -, zijn vrouw niet meteen revolutionair reageert (vergelijk ook 1 Petrus 3:1-2). Ik zou graag de opmerking over het als opdracht opvatten gedocumenteerd zien.

Laag I: Genesis 1:27, 2:20, 23, Hooglied, Matteüs 19:8, 1 Korintiërs 7:3-4.

Laag II: “Het heeft tot diep in de 19e eeuw geduurd voordat we begrepen dat de beschrijving van slavernij geen goedkeuring betekent van dat verschijnsel.” Er waren al heel lang mensen die dat begrepen, ze hadden alleen niet genoeg macht of invloed om er iets aan te doen, behalve in hun eigen situatie. En Paulus zegt toch nergens dat slavernij vanaf het begin of vanaf de zondeval bestond? Hij gebruikt het in ieder geval niet als argument.

Laag III: Genesis 16:13, Spreuken 21:9, 19, Matteüs 13:33. Bedenk: Hagar was de slavin van Sarai, méér dan de vrouw van Abram.

Laag IV: Openbaring 21:9, Romeinen 8:1-11, Galaten 5:13-26, Efeziërs 2:11-22, Galaten 3:28, Romeinen 12:3-5, Efeziërs 4:16, Kolossenzen 3:16, 1 Korintiërs 11:17-22, Galaten 2:11-14.

Over die laatste twee Bijbelplaatsen heb ik in mijn stukje over het vorige rapport enkele opmerkingen gemaakt, die ik hier voor het gemak zal herhalen.

“Het gaat in 1 Korintiërs 11:17-22 niet (alleen) om ‘een beweging terug naar statusonderscheid’. Paulus vindt het onvermijdelijk dat er partijvorming optreedt (1 Korintiërs 11:19), want zo zal duidelijk worden wie betrouwbaar is. Ik mis de link met ‘statusonderscheid’; en zo heel slecht vindt Paulus deze ontwikkeling dus niet. In vers 20 geeft Paulus aan dat de Korintiërs niet samenkomen om de maaltijd van de Heer te vieren. Uit de verzen 21 en 22 blijkt dat ze dat juist wèl doen, maar Paulus zegt het zoals hij het zegt om de Korintiërs duidelijk te maken dat de manier waarop zij bezig zijn niets te maken heeft met het vieren van de maaltijd van de Heer. Dit Bijbelgedeelte lijkt in de Herziene Statenvertaling een stuk duidelijker dan in de Nieuwe BijbelVertaling; let daarbij vooral op de formulering van vers 20.

Het ontgaat me verder ook wat de plaats van Galaten 2:11-14 in de redenering is. Deze tekst heeft m.i. niets te maken met ‘vrouw en ambt’.”

(Einde laag IV)

1 Petrus 3:1-7, 1 Timoteüs 2:8-11. 1 Petrus 3:1-6, 1 Timoteüs 2:12, 1 Korintiërs 7:4, Galaten 3:28, Efeziërs 5:21-33.

Er wordt hier een redenering opgezet om de gelijk(waardig)heid van man en vrouw aan te tonen. Ik denk dat als de verhoudingen goed zijn, een vrouw haar man inderdaad geen ‘heer’ hoeft te noemen, maar ze moet wel zijn hoofd-zijn erkennen, zie Efeziërs 5:21-33; en hij moet haar net zo behandelen als Christus Zijn kerk behandelt. Dat hoeft volgens mij niet op gespannen voet te staan met dat een man niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam heeft, maar zijn vrouw. Dat Paulus in Efeziërs 5:21-33 een huwelijk vergelijkt met de verhouding tussen Christus en Zijn kerk (Zijn bruid) betekent volgens mij dat er, in ieder geval zo lang de wereld mèt de zonde bestaat, géén gelijkwaardigheid is tussen man en vrouw in het huwelijk. Er wordt hier duidelijk een lijn ingezet tegen de vloek van Genesis 3:16. Een man had altijd al zo voor zijn vrouw moeten zorgen, dat is wat Paulus hier eigenlijk (o.a.) zegt. Zoals Christus Zijn bruid tot haar recht laat komen, moet een man dat ook met zíjn bruid (zijn vrouw) doen. Voor de goede orde: dit gebod dat Paulus ons zo geeft is dus géén cultureel bepaald gebod. En, dat is in deze tijd vermoedelijk moeilijk te aanvaarden, de hier in de Bijbel (Efeziërs 5:21-33) geschetste positie van een vrouw in haar huwelijk betekent volgens mij dat ze heel erg waardevol is. Het is, denk ik, te vergelijken met een situatie in een bedrijf die je tegenwoordig helaas niet zo vaak meer ziet: een waardevolle werknemer of werkneemster, daar ben je als werkgever of werkgeefster heel erg zuinig op; je ontziet hem of haar, méér dan jezelf; je realiseert je dat je bedrijf sterk afhankelijk is van die persoon; maar je wisselt niet van positie: hij of zij is niet de aangewezen persoon om leiding te geven, en jij kunt zijn of haar werk niet (zo goed) uitvoeren.

Noot 7: Exodus 3:16, Numeri 11:16-30, Ruth 4:2-4, Spreuken passim (‘passim’ betekent ‘verspreid’), Jeremia 18:18.

Leviticus.

(pagina 14)

1 Samuel 10:10-12, 1 Koningen 18:13, 2 Koningen 2:7, 2 Koningen 4:38-41.

Exodus 15:20, Rechters 4:4, 2 Koningen 22:14, Nehemia 6:14, Jesaja 8:3.

Ik denk dat Noadja, zie Nehemia 6:14, een beetje een ongelukkig voorbeeld is: een profetes die Nehemia bang wilde maken.

Dat er profetessen waren, hing wellicht samen met “de bijzondere roeping van profeten: er was nooit sprake van een overervend ambt of institutaire indienststelling, maar doorgaans was er een bijzondere werking van de Geest, die kennelijk voor de omgeving ook herkenbaar en gezagsvol was (roeping).“. Oftewel: ware profeten en profetessen werden door God geroepen. Soms gebeurt dat zelfs tegen wil en dank: zie bijvoorbeeld Bileam (Numeri 22, 23, 24), en de ‘oude profeet uit Betel’ (1 Koningen 13). En met een regeerambt heeft dat niets van doen…

Lucas 2:36, Handelingen 21:9.

Johannes 4, Romeinen 16:1.

Noot 9: 1 Timoteüs 3:11.

Romeinen 16:3, 16:7.

Bij noot 10: een interessant en lezenswaardig artikel over Andronikus en Junia(s) en het een en ander over de vertaalproblematiek van Romeinen 16:7 kun je op de website van Dick Wursten lezen. Hen zonder meer ‘apostelen’ noemen is op basis van de grondtekst niet gerechtvaardigd, volgens dit artikel.

Handelingen 2:17-18, 21:9, 1 Korintiërs 11:5, Lucas 1:46-55, Handelingen 18:26.

Handelingen 2:18, 1 Korintiërs 11:5.

Numeri 11:29.

Genesis 3.

Bij 2.3 Bouwsteen 2: vrouwelijke inbreng aanvaard en afgeremd

Rechters 4.

Noot 12: Genesis 35:8.

Rechters 4:4, 4:6, 4:14, (pagina 16) 4:17-22.

Tegelijkertijd wordt daarmee geen duidelijke trend m.b.t. vrouwelijke ambtsdragers in Israël beschreven.” Evenwichtig, helder.

Rechters 5:30.

… seksistische taal … naar de wil van God was.” Let er wel op dat ‘de wijste van haar vrouwen’ (haar = de moeder van Sisera) deze opmerking maakt, of in de mond gelegd krijgt. Zou dit een vorm van sarcasme kunnen zijn van Debora (en Barak), omdat zo’n situatie in Israël niet positief zou worden uitgelegd?

(pagina 17)

Handelingen 18, Romeinen 16:3, 2 Timoteüs 4:19, 1 Korintiërs 16:19.

Dat doen ze samen, en dat is in die tijd opvallend. Die man en zijn vrouw gaan samen met Apollos in gesprek.” Ik zou dit ‘opvallend‘ graag gedocumenteerd zien. Dat een vrouw alléén met een (vreemde) man in gesprek gaat vond men toen misschien wel vreemd, zie Johannes 4:27 (ook al kan de verbazing van de leerlingen ook slaan op het feit dat de vrouw Samaritaanse is, zie Johannes 4:9). Dat een vrouw met meerdere mannen in gesprek ging vond men niet vreemd (of het lag aan het onderwerp), zie Johannes 4:39. Lydia en de vrouwen die bij haar waren vonden het niet raar om door vreemde mannen te worden aangesproken, zie Handelingen 16:13-15. Nogmaals: ik zou graag onderbouwing zien van het ‘opvallend‘.

Bovendien vindt het in gesprek gaan van Priscilla en Aquila met Apollos niet in de samenkomst plaats, ze namen hem terzijde.

1 Korintiërs 16:19, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11-12.

Romeinen 16:3.

Handelingen 18:2, 1 Korintiërs 16:19, Handelingen 18:18, 18:26, Romeinen 16:3, 2 Timoteüs 4:19.

(pagina 18)

Noot 18: Handelingen 18:26.

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11-12.

In het rapport wordt geconcludeerd dat Paulus de vrouwelijke inbreng in de gemeente goed vindt. Volgens mij is dat geen nieuws, in ieder geval niet voor mij.

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:9-10.

(pagina 19)

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:11-12.

1 Korintiërs 14, 14:33, 14:36.

1 Korintiërs 14, 14:27-28, 1 Korintiërs 11, 11:5.

Noot 24: 2 Tessalonicenzen 3:12, Kolossenzen 3:18, 3:20.

1 Timoteüs 2.

1 Timoteüs 2. “Dat is geen algemene uitspraak want …” Mis ik hier (weer) iets? Ik zie in de context van die uitspraak over gezag en onderwijs het woord ‘samenkomst’ staan, zie 1 Timoteüs 2:8. In de context van de uitspraak over ‘oude vrouwen als moeders’ zie ik het woord ‘vermaant’, zie 1 Timoteüs 5:1. Op zich is ‘geen algemene uitspraak‘ feitelijk juist, maar mij bekruipt de indruk dat de opstellers het niet zo bedoelen als ik met de respectievelijke contexten heb laten zien.

1 Timoteüs 5:2, (pagina 20) 2 Timoteüs 1:5.

Noot 25: Spreuken 1:8.

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Timoteüs 5:2.

Wat Paulus precies bedoelt met zijn opmerkingen in 1 Kor. 14:34 en 1 Tim. 2:9-10, wordt verschillend beoordeeld. Wat zijn woorden precies betekenen voor onze tijd, is ook niet duidelijk.

Zoals ik er nu tegenaan kijk, kan ik de opstellers v.w.b. de eerstgenoemde tekst bijvallen; het ontgaat mij hoe vrouwen zouden moeten profeteren of in klanktaal spreken als ze moeten zwijgen. Zie de noot die bij de Willibrordvertaling van vers 34 staat (er staat een sterretje achter het woord ‘Het’, klik daarop om de noot te zien). Helaas is de genoemde Willibrordvertaling niet (meer) online beschikbaar (9 december 2017). Maar aangezien ik nog niet halverwege het rapport ben…

V.w.b. de tweede tekst lijkt het mij dat daarover niet zo heel veel verschil van mening kan bestaan; vers 10 geeft immers een duidelijke denkrichting? In mijn woorden: zorg er zo goed mogelijk voor dat je niet op een afleidende manier tussen je naaste en God komt te staan. Ik moet eerlijk zeggen dat mijn gedachten wel eens naar Genesis 38:16 uitgingen als ik rondkeek in de kerk. Dat is uiteraard mijn eigen ‘dirty mind’ (zie Matteüs 5:27-28), maar het heeft, denk ik, ook met verleiding te maken. En ik wil mijn rechteroog en rechterhand graag houden (Matteüs 5:29-30), dus ik stel er wel prijs op dat mijn ‘geestelijke zussen’ mij niet ‘biologisch’ afleiden. Maar misschien leg ik mijn eigen woorden ‘zorg er zo goed mogelijk voor dat je niet op een afleidende manier tussen je naaste en God komt te staan’ nu niet goed uit?

1 Timoteüs 2:11. “… zich te laten onderwijzen, wat cultureel niet gebruikelijk was in die tijd.” Misschien niet in de lagere klassen, van de hogere krijg ik de indruk dat het niet ongewoon was; vgl. b.v. Lydia (Handelingen 16:13-15), die als purperverkoopster toch een zekere opleiding gehad moet hebben. Maar misschien was dat in Efeze, waar Timoteüs is als hij de eerste brief van Paulus krijgt, anders. Paulus’ uitspraak lijkt mij, in ieder geval in vertaling, vrij algemeen bedoeld: zie de context in 1 Timoteüs 2:9-15; ‘de vrouwen’, ‘zoals gepast is voor vrouwen’, ‘een vrouw’, en dan de verwijzing naar Adam en Eva…

… het is geen vaste grond op basis waarvan de ambten voor vrouwen gesloten moeten blijven.” Misschien niet… Maar tot nu toe heb ik nog niks gelezen over dat in 1 Timoteüs 3 en in Titus 1:5-9 de opzieners mannen worden genoemd. Maar dat komt vast nog wel.

Bij 2.4 Bouwsteen 3: exegese van teksten over hoofd

1 Korintiërs 11:3, Efeziërs 5:23.

(pagina 21)

1 Korintiërs 11:7a, Genesis 1:27, Psalm 8:6, 1 Korintiërs 11:7b.

Efeziërs 5, 1 Korintiërs 11:8-9, Genesis 1:27.

Staat elke man dan boven elke vrouw?” Misschien goed om 1 Korintiërs 11 eens te bekijken in de Naardense vertaling, en in de Willibrordvertaling. De suggestie dat ‘de vrouw’ omwille van ‘de man’, beide in het algemeen, geschapen zou zijn lijkt mij vrij onzinnig. God gaf Adam een vrouw. Als God ‘de man’ ‘de vrouw’ had gegeven, zouden we geen huwelijk (nodig) hebben, lijkt mij.

1 Korintiërs 11:11.

Het lijkt erop dat Paulus een geheel eigen praktijk voorstaat, een praktijk die hij heeft geïntroduceerd in alle gemeenten waar hij werkte, een praktijk die onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. In onze eeuw is die praktijk verdwenen.” Wellicht is de uitwerking tegenwoordig anders – ik heb af en toe de indruk dat ook die verdwenen is -, maar Paulus verwijst naar Christus als het hoofd van de man (1 Korintiërs 11:3), en naar de engelen (1 Korintiërs 11:10); die onderliggende ‘zaken’ kunnen wij niet ‘zomaar’, met een beroep op de tegenwoordige cultuur, aan de kant schuiven. Dat zie ik tot op zekere hoogte ook wel terug in het rapport: “De vraag is hoe je dat onderscheid vandaag vorm zou kunnen geven.“.

(pagina 22)

Kolossenzen 3:18-19, 1:15-18.

Kolossenzen 2:18-19.

Kolossenzen 3:13, Kolossenzen 3:16, 1:18, 2:10, 2:19, 3:18-19.

Efeziërs 5:22-23.

Noot 30: Efeziërs 5:22-23, Kolossenzen 3:18-19.

Efeziërs 1:22-23, 4:15, 4:16.

Efeziërs 4:25, (pagina 23) 5:21. Noot 31: Efeziërs 5:21, 22. Wellicht sluit de Herziene StatenVertaling beter aan bij wat de opstellers van het rapport bedoelen dan de Nieuwe BijbelVertaling; in ieder geval is vers 21 daar de afsluiting van het voorgaande gedeelte.

Efeziërs 5:22-23, 6:1, 6:5. “… als Paulus het gewenste gedrag van vrouwen tegenover hun eigen man beschrijft, gebruikt hij niet het woord ‘gehoorzamen’ maar het woord ‘het gezag aanvaarden’ of ‘zich schikken’, hetzelfde woord dat hij ook al gebruikte als afsluiting van zijn algemene aanwijzingen over het nieuwe leven.” De vrouw is dus niet de (of een) slavin van haar man. Wij zijn immers ook geen slaven van de Heer? We zijn kinderen van God (zie b.v. 1 Johannes 3:1). De echtgenoot wordt op de juiste (ver)houding tot zijn vrouw gewezen in Efeziërs 5:28-30.

Efeziërs 5:23, 1 Korintiërs 11, Efeziërs 5, 5:31, 5:24, 5:25, 5:30. Noot 32: Efeziërs 5: 30 HSV, Genesis 2:23.
Efeziërs 5:33. (pagina 24) “Dit zegt daarmee wat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten.” Wisten we dat nog niet?

Bij 2.5 Bijbelse bouwstenen: conclusies

Genesis 1:27, Galaten 3:28, 1 Petrus 2:11, 2:9, Marcus 3:35, Hebreeën 2:11-12, 2:17, 1 Petrus 3:7, Handelingen 2:17-18, 2 Korintiërs 11:2, Efeziërs 5:25-32, Openbaring 19:7, 21:9.

Het valt mij op dat Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 2, vers 11, de ontvangers van zijn brief behalve geliefden ook vreemdelingen noemt, en dat hij ze oproept niet toe te geven aan zelfzuchtige verlangens. Mijn interpretatie: de cultuur is (iets) minder belangrijk, en onze verlangens moeten onderworpen zijn aan Gods wil.

Met een ander beeld is de gemeente – niet mannelijk, maar vrouwelijk – de geliefde van de Heiland …” Volgens mij zit hier ergens een tegenspraak… Deze opmerking bedoelt volgens mij te suggereren dat vrouwen de ambten ook kunnen bekleden, terwijl er aan het eind van de vorige paragraaf gezegd werd: “Dit zegt daarmee wat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten.“.

Exodus 15:20, Micha 6:4, Rechters 4:4, Jesaja 8:3, 2 Koningen 22:14-20, 2 Kronieken 34:22-28, Lucas 2:36, 1 Timoteüs 5:5, 5:9, Handelingen 21:9, 1 Korintiërs 11:5, 1 Timoteüs 3:11, Romeinen 16:1-2, Handelingen 18:26, 1 Korintiërs 16:19 (neem ik aan), Handelingen 16:40, Kolossenzen 4:15, Filemon :2, Spreuken 31, 2 Johannes :1.

Zoals de vrouw leiding geeft aan haar huishouden (Spr. 31), kan zij door haar inzet ook met haar huis een belangrijke rol in de gemeente spelen. In die betekenis spreekt de apostel Johannes de gemeente aan als ‘vrouwe’ (kuria, 2 Joh :1).” Dat lijkt me sterk. Als de gemeente als ‘vrouwe’ wordt aangesproken, kan dat niet vergeleken worden met een vrouw, die leiding geeft aan haar huishouden. Dat zou wèl kunnen als Johannes een vrouw aansprak die de leiding over de gemeente had.

(pagina 25)

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Timoteüs 5:2, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:9-10

Het lijkt erop dat het vooral dit laatste is, omdat Paulus dankbaar gebruik maakt van de inbreng van vrouwen zoals Priscilla.” Dat zou goed kunnen; maar echte profeten en profetessen worden door God Zelf geroepen, en niet in hun ambt benoemd door mensen; wèl moeten ze door de andere gelovigen erkend worden, als ze Gods woorden doorgeven. De koppeling met eventuele openstelling van de nu bestaande ambten voor vrouwen zie ik tot nu toe nog niet.

1 Korintiërs 11, Efeziërs 5, Kolossenzen 3.

Het is aan ons om in onze huidige wijze van samenleven zelf vorm te geven aan zowel het vooropgaan door mannen als het bescheiden meewerken in Gods Koninkrijk door vrouwen (de ‘hoofdbedekking’ waar Paulus op wijst).” Helder.

Daarin is veel eerder relevant dat God gaven en talenten heeft gegeven aan mannen en vrouwen om de schepping te voltooien en dat de leiding van de gemeente wordt gedragen door Gods kinderen die daartoe gezegend zijn met gaven en die geroepen zijn uit het midden van de gemeente.” Vooral dat ‘geroepen zijn‘! Het feit dat je iets kunt – omdat je gaven en talenten hebt gekregen – hoeft niet te betekenen dat je dat ook moet doen; in ieder geval niet in een rol die God misschien niet voor jou bedoeld heeft. God vindt gehoorzaamheid erg belangrijk, zie b.v. 1 Samuel 15:22-23, Spreuken 21:3, Hosea 6:6, Romeinen 6:16. En denk aan de gezalfde David, die tot twee keer toe Sauls leven spaarde, hoewel hem goede argumenten aan de hand werden gedaan om Saul te doden (1 Samuel 24:1-8, 26:3-12). En denk ook aan Uzzia (2 Kronieken 26:16-21).

(pagina 26)

Bij ‘3 Het belijden over de ambten’
Bij ‘3.2 Bijbelse grondlijnen voor de ambtsleer’

Exodus 13:1, 13:12, 1 Petrus 2:9, Exodus 32:26, 32:29.

(pagina 27)

In de drie ambten zien we vrouwen sporadisch optreden, vooral in het profetisch ambt.” We zien vrouwen nooit als priesteres in de dienst aan God. En ook als koningin (vergelijkbaar met onze vorige koningin Beatrix) zien we ze, voor zover ik weet, nooit in dienst van God. Atalja (2 Koningen 11) is niet bepaald een verheffend voorbeeld. Profetessen waren er inderdaad wèl!

Wordt Jezus in de Bijbel geen profeet genoemd? Ik denk aan Matteüs 13:57. Was dat toen ook al een spreekwoord? Het volk hield Hem voor een profeet: Matteüs 14:5, 21:11, 21:46, Lucas 7:16 (en op nog veel andere plaatsen in het Nieuwe Testament). En dat is één van de dingen waar het bij een profeet op aankomt, zie ook Numeri 12:6-8, Deuteronomium 13:1-6, en in het bijzonder het laatste gedeelte van Deuteronomium 18:15-22. Dus ik denk dat het niet alleen de ‘calvinistische lijn‘ is, waarin Jezus profeet wordt genoemd.

1 Petrus 2:9.

(pagina 28)

De reformatoren hebben elk verschil tussen geestelijke en leek bestreden.” Misschien wel in de zin van dat we allemaal kinderen van God zijn, maar niet als het gaat om de ambten.”… maar dat het als zgn. inclusieve vertaling moet gelden.” Dat lijkt mij duidelijk! Vrouwen zeggen dit toch ook over zichzelf als ze dit antwoord uitspreken? Maar om dat apart op te nemen in de tekst lijkt mij overdreven: we zijn gewend voor de ‘neutrale vorm’ de mannelijke vorm te schrijven.

Handelingen 11:26.

Is er dan nog verschil tussen het ambt van alle gelovigen en het bijzondere ambt?” Ik vind dit een suggestieve vraag. Lees b.v. 1 Timoteüs 3, Titus 1:5-9, waar van opzieners geschreven staat dat ze mannen moeten zijn.

(pagina 29)

Bij ‘3.3 De reformatorische doordenking’

(pagina 30)

Efeziërs 4:10.

(pagina 31)

Noot 37: Romeinen 12:8, 1 Timoteüs 5:9.

1 Timoteüs 3. Waarom geen opmerking(en) over het feit dat opzieners en diakenen volgens dit hoofdstuk mannen moeten zijn? Wellicht komt dat nog.

Maar nergens wordt de mannelijkheid als in enige mate bepalend voor het ambt ter sprake gebracht.” Misschien niet in de belijdenis en de formulieren, maar dus wèl in de Bijbel… en zouden onze voorouders, zou Guido de Brès, het daarom misschien niet nodig gevonden hebben dit expliciet in de belijdenis te zetten? Laat ik het maar ronduit zeggen: ik vind deze redenering van de opstellers van het rapport flauw (in de betekenis van ‘zouteloos’).

Efeziërs 4:11.

(pagina 33)

Romeinen 12:6-8, 1 Korintiërs 12.

Bij ‘3.4 Actuele accenten in de gemeente’

Johannes 13.

(pagina 34)

Noot 40: Matteüs 16:19, 18:18.

Handelingen 6, 13, 14.

(pagina 35)

In de voorschrijvende gedeelten is het uitgangspunt in de regel dat het om mannen gaat (1 Tim. 3). Tegelijk blijken daar ‘de vrouwen’ niet buiten beeld te zijn, of het nu gaat om vrouwelijke diakenen of om de echtgenotes van diakenen (1 Tim. 3:11).

Inderdaad, het gaat om mannen. Dat wordt dan toch nog genoemd… Maar hoezo ‘in de regel‘?

Als we de bijzondere ambten herleiden tot de Bijbel, mogen we de bijzondere vrouwen in erkende functies niet over het hoofd zien. Dat geeft bijbelse ruimte om in onze tijd de mogelijkheid van ambtsdienst van vrouwen te overwegen, hetzij in (een wijze van) participatie in dezelfde bijzondere ambten als gelovige mannen hetzij in het creëren van bijzondere ambten voor gelovige vrouwen. Het is de gave van de heilige Geest, ook aan gelovige vrouwen gegeven (Hand. 2:17-18), die het begin van de volmacht is. Bij erkenning van en bevestiging in die gaven kunnen we van een ambt spreken.” Ik zie niet (in) hoe Paulus’ voorschriften over de aanstelling van opzieners / oudsten (1 Timoteüs 3, Titus 1:5-9) zó kunnen worden uitgelegd dat deze rol ook door vrouwen kan worden vervuld, zonder wat Paulus zegt geweld aan te doen.

Ik voel langzamerhand een tegenstrijdigheid in gevoelens. Aan de ene kant is het prachtig dat we allemaal het ‘ambt van alle gelovigen’ hebben, aan de andere kant is het toch kennelijk ‘wat minder’ als je niet in een ‘officieel’ ambt kunt dienen. Waarom? Om iemands voeten te wassen hoef je toch geen (officiële) ambtsdrager te zijn?

1 Petrus 2:9, Handelingen 2:17.

Openbaring 19:7-8, Micha 6:4.

(pagina 36)

1 Timoteüs 2:12.

Matteüs 7:29, Marcus 1:27, 2 Korintiërs 2:17. Als Paulus met gezag leert, waarom proberen we er dan onderuit te komen?

1 Timoteüs 2:12, Efeziërs 5.

(pagina 37)

Het geslacht van zijn dienaars is geen factor in de geloofsleer over de ambten in de belijdenis.” Zoals ik al eerder opgemerkt heb: Guido de Brès kende ook 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9.

De roeping van mannen wordt in de Bijbel ook niet gekoppeld aan het ‘man’ zijn.” Zie de hier direct boven genoemde teksten, en ik verwijs naar wat ik eerder schreef over gehoorzaamheid en offers.

Juist als vroomheid en wetenschap verbonden zijn, mag het volgehouden gebed om Gods zegen tot vruchten leiden.” Maar stel dat je verkeerd bidt? Je kent, als vrouw, de hierboven genoemde teksten 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9. En tòch denk je dat je geroepen wordt om oudste of opziener te worden?! Zie eventueel ook ‘We hebben ervoor gebeden‘. En denk aan Uzzia (2 Kronieken 26:16-21).

(pagina 39)

Efeziërs 4:11.

Bij ‘3.5 Conclusies rond ambt en belijden’

Efeziërs 4, 1 Timoteüs 3.

(pagina 40)

Integendeel, wie in de NGB zoekt naar de eisen die aan een ambtsdrager worden gesteld, merkt dat die niet specifiek voor mannen geformuleerd zijn.” Kennelijk is het punt nog niet helemaal duidelijk, dus herhaal ik mijn punt ook nog maar een keer: Guido de Brès kende ook 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9. Het argument dat de belijdenis het niet over het ‘man zijn’ van ambtsdragers heeft zou dus beter weggelaten kunnen worden: het zegt namelijk helemaal niets.

De zwijgteksten hebben later vervolgens in de kerkpolitiek regelmatig hun rol gespeeld om die dominantie te handhaven.” Zou men niet ook als reden gehad kunnen hebben dat men gehoorzamen wilde aan het Woord van God? Ik zou graag de onderbouwing zien van de opstellers als het om deze stelling gaat.

Uit het voorgaande blijkt dat de keuze voor het gesloten houden van het ambt voor vrouwen, geen bewuste keuze is geweest, maar vooral een ‘natuurlijke’ keuze. Het is goed te bedenken welke invloed dat op het bijbelgebruik heeft gehad.” Graag zie ik bewijzen voor ‘geen bewuste keuze‘. Zoals ik al heb aangegeven zie ik dat ‘blijkt‘ niet zo; zonder ‘b’ zou het misschien kunnen: “Gezien het voorgaande lijkt de keuze voor het gesloten houden van het ambt voor vrouwen geen bewuste keuze geweest te zijn, maar vooral een ‘natuurlijke’ keuze.”. Dat ik in een blog ‘blijkt’ gebruik is nog daaraan toe – een blog staat erom bekend dat die iemands mening weergeeft, al is dat nog geen reden om er dan meewarig over te doen (zie ‘ceterum censeo‘ in een eerder stukje) -, maar dat in een officieel rapport het een en ander beweerd kan worden zonder bewijsgrond… Het lijkt de politiek wel! Daar gebeurt het van tijd tot tijd dat het resultaat van een onderzoek al van tevoren vaststaat. Als ik zoiets voor mijn werkgever deed – waarbij ik veronderstel dat die rechtdoorzee is – zou ik een lastig gesprek met hem/haar tegemoet kunnen zien. Zomaar zoiets beweren in een zó belangrijk rapport… – ik zou dat zèlf niet graag doen (Lucas 6:31).

(pagina 41)

De keuze is echter niet gemaakt op basis van de Bijbel of de belijdenisgeschriften.” Die keuze is, denk ik, wèl gemaakt op basis van de Bijbel, zie 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9.

Bij ‘4 M/V in de GKv praktijk’

(pagina 44)

Leer en leven lopen op dit punt, ruw gezegd, uiteen.” Dat vráágt om deze open deur: dan kun je twee dingen doen; je leven beteren, of je leer aanpassen. Persoonlijk voel ik meer voor het eerste – tenzij we met onze leer van nu van de Bijbel zouden afwijken.

(pagina 46)

Noot 64: 1 Timoteüs 2:8-15, Galaten 3:25-28.

(pagina 48)

Zoeken naar mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen voegt daarom naar ons inzicht weinig toe aan de vragen die spelen rond vrouw en ambt. Het is veel belangrijker om te zien welke gaven en talenten ieder individu gekregen heeft om te kunnen inzetten in dienst van de gemeente.” Met de eerste zin ben ik het helemaal eens; met de tweede niet. Je kunt menen nog zoveel gaven en talenten te hebben, maar die mag je alléén inzetten op een manier die God niet expliciet afgekeurd heeft. Zie wat ik eerder schreef over gehoorzaamheid en offers.

(pagina 49)

Bij ‘5 Advies zusterkerken’

(pagina 50)

De reactie uit de DGK is afwijzend, omdat “de Generale Synode Ede 2014 heeft besloten geen correspondentie meer te voeren met het kerkverband van DGK“ en men daarom veronderstelt “dat uw opdrachtgever moeilijk beoogd kan hebben een ingevulde enquête van ons kerkverband terug te ontvangen“.” Komisch, toch?

(pagina 53)

“… de NGK heeft door de cultuurbepaaldheid van de zwijgteksten te benoemen meer ruimte gevonden voor het besef dat vrouwen volledig delen in de gaven van de geest in het spreken en leiden in de gemeente en heeft de ambten voor vrouwen opengesteld.” Deze zin is niet geformuleerd door de NGK, maar door de opstellers van het rapport. Vinden zij ook dat de zwijgteksten cultuurbepaald zijn? Ook al zou dat zo zijn, dan nog had er zorgvuldiger geformuleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld: “… de NGK heeft door de zwijgteksten als cultuurbepaald te benoemen meer ruimte gevonden voor het besef dat vrouwen volledig delen in de gaven van de Geest in het spreken en leiden in de gemeente en heeft de ambten voor vrouwen opengesteld.”. En ik neem aan dat ‘Geest’ bedoeld wordt i.p.v. ‘geest’. Maar misschien heb ik dat mis?

(pagina 59)

Bij ‘6 Argumentatie en advies’

Door de hele Bijbel heen wordt zichtbaar dat gaven van vrouwen worden ingezet in dienst van het evangelie, als profetes, apostel, diaken of rechter.” Als apostel? Dat stond toch (nog) niet vast? Zie opmerkingen hierboven.

(pagina 67)

1 Korintiërs 14:34.

(pagina 68)

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11, 2:12, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:13-14.

Romeinen 16:1-2, 1 Timoteüs 3, 5.

(pagina 69)

Micha 6:4, Rechters 4, 5, Titus 2.

De verwijzingen naar bestuur en rechtspraak vind ik minder sterk; dit betreft wereldlijke functies. Weliswaar binnen het volk van God, een theocratie, maar toch. Tegenwoordig hebben vrouwen in ‘de wereld’ ook bestuurlijke en rechterlijke functies, maar in onze kerken is dat over het algemeen (nog) geen aanleiding om ze ook toe te laten tot het ambt van oudste (een regeerambt).

En ik mis hier 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9 als gronden om vrouwen niet tot het ouderlingambt toe te laten. Dat is, gezien het doel (dat ligt er, nu ik tot hier gekomen ben, behoorlijk dik bovenop) van de opstellers van het rapport, natuurlijk logisch, maar toch: het had ergens besproken moeten worden.

Joël 3:1-2 (2:28-29), Handelingen 2:17-18, 21:8 (bedoeld is volgens mij vers 9), 1 Korintiërs 11:4-5.

De verwijzingen naar Joël 3:1-2 (2:28-29) en naar Handelingen 2:17-18 zie ik hier niet als grond. Zijn er profeten onder ons? Zijn er dromen met ons gedeeld? Visioenen? En het feit dat de dochters van Filippus (Handelingen 21:9) de gave van de profetie bezaten, heeft toch niets met preekconsent te maken? Een profeet of profetes krijgt zijn of haar boodschap rechtstreeks van God. Zie wat ik daarover eerder schreef.

1 Korintiërs 14:3, 34.

Het nieuwtestamentische profeteren is wat de inhoud betreft in de gereformeerde traditie opgevat als uitleg van de heilige Schrift en door de Geest geleid toepassen op het heden, en wel in de prediking.” Als dat zo is, dan vraag ik me af waarop dat gebaseerd is. Misschien wordt het dan tijd dat we dit deel van onze gereformeerde traditie eens opnieuw gaan bekijken.

Ik noem enkele teksten uit het Nieuwe Testament over profeten, of mensen die profeteren, en wat ze zeggen en doen: Lucas 1:67-79, Johannes 11:49-52, Handelingen 11:27-28, 13:1-3, 21:10-11, 1 Korintiërs 14:29-33, 37, Openbaring 11:1-14.

Kortom, wat doet een profeet? Die voorspelt de toekomst binnen de kaders van de Bijbel, en/of geeft een opdracht van God (de Heilige Geest) door, en/of doet wonderen. Anderen moeten het gesprokene beoordelen. Een mens kan, denk ik, zowel profeet als leraar zijn (zie Judas en Silas, Handelingen 15:32), hoewel Paulus een onderscheid aanbrengt in 1 Korintiërs 12:28.

Joël 3:1-2 (2:28-29), Handelingen 2:17-18, 21:8, 1 Korintiërs 11:4-5.

1 Korintiërs 14:3, 34.

Zie mijn commentaar bij de vorige keer dat deze teksten genoemd zijn.

(pagina 70)

1 Petrus 3:7, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Korintiërs 14:34-35.

Conclusie

Ik mis een bespreking van Titus 1:5-9. Dat vind ik jammer. Ik had graag geweten wat een gezelschap van zoveel theologen en ‘leken’ daarover te zeggen heeft. Maar misschien staat dat in een van de rapporten waar ik nu niet bij kan?

Her en der heb ik de vinger gelegd bij onzorgvuldige formuleringen. Voor een zo belangrijk onderwerp als dit vind ik het erg jammer dat die ‘erdoor geglipt zijn’.

De verwijzingen naar Bijbelteksten, ook in gronden voor besluiten door de synode, vind ik vrij zwak; de ‘wens’ klinkt (veel te) duidelijk door in de uitleg van bepaalde Bijbelteksten.

De zwijgteksten zijn naar mijn indruk onvoldoende ‘ontkracht’ voor onze tegenwoordige situatie. Je kunt niet profeteren en in klanktaal spreken en tegelijk zwijgen. Maar hoe zit het dan wel? Daarover vind ik onvoldoende goed gefundeerde aanwijzingen in het rapport.

Afsluiting

Er wordt gezocht naar erkenning, bijvoorbeeld door een bijzonder formulier, of door bevestiging. Waarom vindt men dat zo belangrijk? Moeten we ons werk niet doen alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen? Zie Efeziërs 6:5-8. En nee, wij zijn geen slaven, in ieder geval niet officieel – hoewel, sommige werknemers en freelancers… – en dus zou het niet voor ons gelden? Bekijk de oproep van Paulus nog maar eens goed.

Zou ik zelf met een alternatief voorstel moeten komen? Niet per se, denk ik.

Welke wet bedoelt Paulus in 1 Korintiërs 14:34? Ik kan mij er geen heugen uit het Oude of Nieuwe Testament waar zoiets staat. Een Romeinse wet? En bij ons is het absoluut geen schande (meer) als een vrouw iets in een samenkomst zegt (1 Korintiërs 14:35). Al heb ik nog nooit meegemaakt dat er iemand, man of vrouw, profeteerde of in klanktaal sprak.

Ik heb wat meer moeite met 1 Timoteüs 2:11-14. Stel dat een vrouw al heel wat onderwijs heeft gevolgd, en heel wat meer weet dan veel mannen? Paulus’ argumentatie met ‘Adam en Eva’ zit mij daar dwars.

Op basis van 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9 ben ik geneigd om het ambt van ouderling, beter ‘oudste’, als alleen voor mannen bestemd te houden. Zonder goede argumenten waarom deze teksten nu niet meer geldig zijn is het wat mij betreft ongehoorzaamheid aan het Woord van God om te doen wat de synode inmiddels besloten heeft.

Het rapport heeft mij (bepaald) niet overtuigd.

Meer lezen?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

10 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Conflicten in de kerk

Vandaag kreeg ik een artikel onder ogen over conflicten in de kerk: ‘Hans Schaeffer: laten we in de kerk leren om goed ruzie te maken‘. Ik vond het interessant om te lezen. Als ik het goed begrepen heb, staat het er met de tucht een klein beetje minder slecht voor dan ik dacht. Altijd fijn, als iets meevalt…

Maar ik wil het nu niet over de tucht hebben, dat komt misschien later nog wel eens. Wil je nu meer over tucht lezen: op de website van GKv Bruchterveld staan enkele preken.

In dit stukje wil ik het over andere conflicten in ‘de kerk’ hebben.

In de tijd van het Oude Testament waren er ook al conflicten binnen het volk van God. (Israël was/is het uitverkoren volk van God, en God heeft ook de kerk lief, en noemt ons Zijn kinderen, zie o.a. Johannes 1:12, Efeziërs 5:1, 1 Johannes 3:1-10.)

In Exodus 5:19-23 laten de Israëlitische opzichters Mozes weten dat ze op z’n zachtst gezegd niet blij zijn met zijn ingrijpen. Mozes beklaagt zich op zijn beurt weer bij God. En God zegt tegen Mozes wat hij moet doen, en dat doet hij dan. Uiteindelijk luistert het volk naar God.

De inwoners van Gibeon zien kans Jozua en de stamhoofden te bedriegen. Als duidelijk wordt dat ze bedrogen zijn, klaagt het volk daarover bij de stamhoofden. Zie Jozua 9:18-27. Er wordt een oplossing gevonden waarbij de eed, die Jozua en de stamhoofden tegenover de Gibeonieten gezworen hebben, gehouden wordt, maar waarbij de Gibeonieten wèl gestraft worden voor hun bedrog. Dit laatste haalt kennelijk de angel uit het conflict, al probeert Saul later de Gibeonieten alsnog uit te roeien (zie 2 Samuel 21).

Als de mannen uit de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse ‘gedechargeerd’ worden onder dank voor de bewezen diensten (Jozua 22:1-4) en naar hun gezinnen trekken, bouwen ze een altaar bij de Jordaan, vermoedelijk naar het model van het altaar dat in Jozua 8:31 genoemd wordt. Doordat er in het begin van beide kanten slecht gecommuniceerd wordt, dreigt er een burgeroorlog. Gelukkig wordt die bezworen. Zie voor het hele verhaal Jozua 22. Voor een inspirerende preek over dit hoofdstuk, zie De Voorhof, Nieuwleusen.

Nadat Israël onder leiding van Jefta de Ammonieten heeft verslagen, maken de Efraïmieten een ernstige communicatiefout: ze komen verhaal halen bij Jefta omdat hij ze niet bij de oorlog betrokken zou hebben, en dat doen ze meteen maar met een heel leger. Zie Richteren (Rechters) 12:1-6. Soms win je met een grote mond, soms niet… zie Spreuken 20:18. Maar ook toen gold al: zo ga je niet met (de) andere kinderen van God om. Het is goed om je af te vragen: denk ik vanuit de liefde tot God en de naaste? Daarom is het nog niet zo gek om regelmatig de wet (Exodus 20:1-17 of Deuteronomium 5:6-21 of, als dat goed bij de verkondiging van die zondag past, een gedeelte uit het Nieuwe Testament, zoals bijvoorbeeld Kolossenzen 3:1-17) te horen voorlezen; daarin wordt de uitwerking van die liefde concreet gemaakt.

Later wordt bijna een stam uit Israël uitgeroeid, en moet het volk zich in bochten wringen om dat te voorkomen, zie Richteren (Rechters) 20 en 21.

Ook ná de hemelvaart van Jezus is er ruziegemaakt in de kerk. Soms kwam er een goede oplossing voor (zie bijvoorbeeld Handelingen 15:1-35). Soms gingen mensen uit elkaar vanwege de onenigheid, zie bijvoorbeeld Handelingen 15:36-41. Wij zouden zeggen dat Paulus en Barnabas niet meer met elkaar door één deur konden. Het lijkt erop dat het later wel weer goedgekomen is, zie bijvoorbeeld 2 Timoteüs 4:11.

Hoe erg is dat eigenlijk, ruzie in de kerk? In Handelingen 15:39 (HSV) wordt het woord ‘verbittering’ genoemd; een sterker woord dan het in de NBV gebruikte ‘onenigheid’. Dat er verbittering komt kan, vanuit het onderwijs van Jezus en de apostelen, niet goed zijn, denk ik.

Ik citeer een stukje uit het hierboven genoemde artikel: “Als we in de kerk leren om met elkaar conflicten te bespreken zal het minder gaan over het bewaken van grenzen en meer over de veilige ruimte binnen die grenzen. We moeten het echt veel meer over die ruimte gaan hebben. Op de achtergrond speelt vaak deze gedachte mee: ‘Niemand heeft de waarheid in pacht, dus laten we het conflict vooral niet opzoeken’. Het gevaar is dat we het grote perspectief uit het oog verliezen: hoe kijkt God ertegen aan? Conflicten kun je niet onder tafel schuiven. Ze zijn er. In die realiteit moeten we zoeken naar Gods wil.“.

En ik denk dat het goed is rekening te houden met wat beschreven wordt als vrucht van de Geest, en met ‘de minste willen wezen’; zie bijvoorbeeld ‘Dan ga ik wel weg!‘.

En kom je er echt niet uit, en wil je dat wel (…), vraag dan iemand ‘van buiten’, bijvoorbeeld van een kerkelijke gemeente uit de buurt. Het komt voor dat mensen er speciaal een opleiding voor hebben gevolgd (mediation)! Maak er gebruik van, dan komt er (nog) iets goeds voort uit het conflict.

Wil(len) j(ulli)e bezig gaan met ‘goed boos’? Ik kreeg een tip over een website (6 februari 2017): www.goedboos.com; coaching, training, workshops behoren tot de mogelijkheden; er zijn ook boeken en bijbelstudies. Voor kerken kan een thema-avond worden georganiseerd.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

9 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

We hebben ervoor gebeden

Dat is iets wat ik vaak te lezen krijg. Ook komt het voor dat God gedankt wordt voor de werking van de Heilige Geest. Dat is toch prachtig, zou je zeggen. Vaak wel, maar niet altijd, vind ik. Ik zal proberen dat uit te leggen.

Het legt nogal een claim, volgens mij; dat zeggen dat je ergens voor gebeden hebt, en er later voor hebt gedankt. Want ik krijg dat soort opmerkingen vooral te lezen in publicaties over een controversieel onderwerp, of van mensen die iets hebben gedaan wat in de Bijbel expliciet wordt afgeraden (zie bijvoorbeeld ‘Loop niet in een en hetzelfde span met ongelovigen‘). Kennelijk word ik dan geacht datgene wat gepubliceerd of gezegd wordt als een soort verlengstuk van Gods Woord aan te nemen; in ieder geval wordt iedere claim dat de publicatie of de actie gewoon mensenwerk zou zijn hiermee afgewezen. Ik houd daar absoluut niet van; het ergert mij.

Lees eens Amos 4:13. En Amos 3:7. God onthult zijn plan aan de mensen, Hij doet niets zonder dat Hij zijn plan heeft onthuld aan Zijn dienaren, de profeten. En lees dan ook 2 Koningen 4:27. Was Elisa een mindere profeet dan Amos? Had hij iets verkeerd gedaan waarom God hem niet duidelijk gemaakt had wat er aan de hand was? Had hij niet (goed) gebeden?

Krijg je (altijd) een antwoord als je verkeerd bidt? Lees Jakobus 4:1-4 (en eventueel de rest van dat hoofdstuk). Ik denk dat je op een verkeerd gebed misschien wel überhaupt geen antwoord of reactie krijgt. En stel nou dat je krijgt waar je om gebeden hebt? Betekent dat dan dat je een goed gebed gedaan hebt? Ik stel er nog een vraag achteraan: betekent rijkdom, vrede, rust hebben dat je gezegend bent?

Ik wijs (opnieuw) op een voorbeeld uit het boekje ‘De kracht van een rein leven‘, van Randy Alcorn. Om iemand duidelijk te maken dat zijn daden niet in overeenstemming waren met zijn gebed, schoof hij een dik boek over z’n bureau naar de rand, terwijl hij God vroeg het boek niet te laten vallen…

Het is wel duidelijk dat ik niet gebeden heb voordat ik dit stukje schreef, of niet? En ook dat ik er God niet voor zou mogen danken dat Zijn Heilige Geest in mij gewerkt heeft?

Misschien is het niet meer nodig dat ik dit opschrijf – dat hoop ik, tenminste -: gebruik het feit dat je ergens voor hebt gebeden of gedankt niet om een ander te overtuigen van jouw gelijk.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

9 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage