Doet God of doet de duivel dat?

Hoe is het kwaad in de wereld gekomen? Dat weet ‘iedereen’: de duivel of satan heeft de eerste vrouw verleid (Genesis 3:1-6), haar man volgde haar in haar keuze (ergert je de manier waarop ik dit beschrijf? vraag je eens af waarom je je ergert…), en daarmee was de zonde, het kwaad, in de wereld. Het gevolg van deze keuze was dat er nòg een soort kwaad in de wereld kwam, die kort samengevat kan worden onder het begrip ‘rampen’ (of ‘lijden’).

Over die tweede soort ‘kwaad’ gaat dit stukje, en daarop slaat de vraag: “Doet God dat of doet de duivel dat?”.

Ik ben al ruim een jaar geen lid meer van een gemeente (zie Ikabod?). Dat is nog steeds pijnlijk.

Ruim een maand geleden kwam een gemeentelid, dat tot kort daarvoor vond dat oude en nieuwe hermeneutiek wel naast elkaar konden bestaan in een gemeente, en mij dat ook had geschreven naar aanleiding van mijn ‘afscheid’, bij mij om te vertellen dat hij tot het inzicht gekomen was dat ik de hele tijd gelijk gehad had, waarmee hij bedoelde dat alleen de oude hermeneutiek ‘recht van spreken heeft’: je neemt de hele Bijbel serieus, je legt die niet zó uit als het in jouw straatje te pas komt (dat is waar nieuwe hermeneutiek – hoe je ook danst of huppelt en in wat voor bochten van welsprekendheid je je ook wringt – op neerkomt).

Ik hoop dat de getrouwe (maar o zo trage…) ‘herders’ eindelijk actie gaan ondernemen, anders moet ik het als ‘schaap’ samen met een stuk of wat andere ‘schapen’ zelf gaan doen – een ‘lekenopstand’. Sommige herders zullen dan ‘vanzelf’ wel meekomen… De goede volgorde lijkt me dat echter niet; er lopen al veel te veel ‘herders’ achter hun ‘schapen’ aan in plaats van ze te hoeden.

Maar ik doe nog wel Bijbelstudie, niet alleen voor/met mezelf, maar ook samen met andere mensen – vanwege Corona (een vorm van kwaad…) gaat dat via internet. We willen alle drie graag God dienen zoals Hij dat van ons vraagt. Zo kwam laatst ter sprake wie het kwaad in de wereld brengt. Doet God dat, of mogen we dat niet zeggen, en komt alle kwaad van de duivel? Geeft God de duivel de ruimte om kwaad te doen? Zie bijvoorbeeld Job 1 en 2. Voor sommige mensen is dat een essentieel verschil!

Maar ook al is dat voor jou een essentieel verschil, er staan toch heel wat teksten in de Bijbel die aangeven dat God zelf rampen over de wereld laat komen.

Soms zijn die rampen uitdrukkelijk bedoeld als straf, of als dwangmiddel, of als waarschuwing; de Zondvloed (Genesis 7 en 8), de Spraakverwarring (Genesis 11:1-9), de omkering van Sodom, Gomorra (Genesis 19:1-29) (en Adama en Zeboïm, maar niet Bela/Zoar, zie Genesis 14:2), de hongersnood tijdens de regering van David, zie 2 Samuel 21:1, de hongersnood tijdens de regering van Achab, zie 1 Koningen 17 en 18, en wat dacht je van het boek Openbaring? Lees maar eens vanaf hoofdstuk 5.

Soms komen rampen ‘zomaar’, en/of wordt er niet uitdrukkelijk aangegeven wie ze veroorzaakt, zie bijvoorbeeld Genesis 12:10, Exodus 4:11 (“Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE?“), Ruth 1:1, Lucas 13:1-5.

Op 24 augustus was het 5 jaar geleden dat mijn vrouw overleed. Vrij kort daarna overleed een vriend die ik als ‘extra vader’ beschouw(de). Ik krabbel langzaam overeind uit een dal van depressie… Wie heeft deze rampen over mij (om het even bij mijzelf te houden) gebracht? Heeft de duivel dat gedaan, of God? Ik kom er hieronder op terug.

Soms komt het kwaad uit de koker van de satan (zie Lucas 22:3, Handelingen 5:3, 1 Tessalonicenzen 2:18), en soms geeft God hem uitdrukkelijk de ruimte, zie bijvoorbeeld de eerder genoemde hoofdstukken 1 en 2 van Job, en soms wordt het op verschillende plaatsen in de Bijbel verschillend beschreven, zie bijvoorbeeld 2 Samuel 24:1 en 1 Kronieken 21:1.

Soms komt kwaad uitdrukkelijk van God, zie bijvoorbeeld Amos 3:6  – “Of komt er kwaad in de stad voor zonder dat de HEERE dat doet?“. Dat is een retorische vraag, en die kan volgens mij niet worden ‘wegverklaard’ door te zeggen dat deze vraag specifiek bij deze context hoort; God laat Amos dit zeggen als iets vanzelfsprekends. Zie ook Jesaja 45:7 (“Ik … en schep het onheil.”) en Klaagliederen 3:37-38.

Een van de dingen die bij onze gezamenlijke Bijbelstudie naar voren kwam is dat volgens mijn gesprekspartners God altijd waarschuwt vóór een ramp. Ik was het daarmee niet eens, maar toen ik dan zo zonder voorstudie moest aangeven waarom niet, vond ik dat best wel lastig. Ik kwam wel een heel eind, vond ik zelf, maar de essentie heb ik niet geraakt, terwijl die in feite heel erg voor de hand ligt, en waarmee ons discussiepunt meteen geen discussiepunt meer is: kijk maar in Romeinen 1:18-20. Iederéén kan het weten!

Ik zou nog terugkomen op de rampen die mij zijn overkomen. Maakt het uit dat ik weet van wie ze komen? Eigenlijk niet… Ik haal mijn troost uit Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus, waar enkele Bijbelgedeeltes zó zijn samengevat:

Vraag 27:
Wat verstaat u onder Gods voorzienigheid?
Antwoord:
De almachtige en tegenwoordige kracht van God, waardoor Hij hemel en aarde, met alle schepselen, als met zijn hand in stand houdt en zó regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen, niet bij toeval, maar uit zijn vaderhand ons ten deel vallen.

Wordt het daar makkelijker van? Dat is, denk ik, niet het goede woord. Ik weet dat ik God kan vertrouwen. Wat Hij zegt komt altijd uit. En Hij heeft mij en vele anderen een nieuwe aarde beloofd.

Laatste wijziging: 14 oktober 2020.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

^
Homepage