Tagarchief: ambt

Wat kun je als kerken samen doen?

Enige tijd geleden heb ik een gesprek gehad waarin onder andere de vraag naar voren kwam wanneer een predikant ‘afscheid’ moet nemen van een kerkverband.

Daar kun je uiteraard verschillende redenen voor hebben. Als Gods Woord nog wel in jouw gemeente verkondigd mag worden, en er wordt jou als predikant daarbij niks in de weg gelegd, zou je kunnen blijven. Dat kun je vergelijken met het standpunt van de Gereformeerde Bond; en, je wilt je gemeente niet in de steek laten. Je kunt het ook anders zien: als binnen jouw kerkverband dwaalleer (ook) de ruimte krijgt, moet je wegwezen. Tussen deze twee uitersten zijn nog wel wat tussenvormen mogelijk, denk ik – en als ik kijk hoe binnen de GKv predikanten hiermee om(ge)gaan (zijn), klopt dat ook wel. Sommigen zijn al weg, anderen blijven (nog); in veel gevallen is de reden voor dat laatste artikel F.72.4 van de Kerkorde. Je moet (als kerkeraad) eerst revisie aanvragen als je meent dat een besluit in strijd is met Gods Woord.

Daar is veel voor te zeggen; je moet je aan je afspraken houden, ook al zijn ze tot je schade (Psalm 15:4).

Om het concreet te maken: de synode van Meppel 2017 heeft besloten dat alle ambten openstaan voor vrouwen, ingaande direct na het besluit. Jouw kerkeraad en jij zijn het daarmee niet eens, omdat jullie vinden dat dat op bijbelse gronden niet kan, en vragen dus, conform artikel F.72.4, revisie aan.

Maar de synode heeft in feite de weg van revisie afgesloten, door het besluit meteen in werking te stellen, in plaats van het nog eens te laten bekijken door de synode van 2020; in sommige gevallen kan een besluit prima meteen effectief worden, maar met dit besluit kon dat niet: stel namelijk dat de synode van 2020 uitspreekt dat ‘vrouw in ambt’ onbijbels is, dan moeten alle vrouwen die al predikant of ouderling geworden zijn afgezet worden. Naar mijn mening ontslaat de stupiditeit (*) van het synodebesluit jou en je kerkeraad van de verplichting tot het verzoeken om revisie: jij en je kerkeraad zien ‘vrouw in ambt’ als eigenwillige godsdienst; hoelang wil je (en mag je(!)) dat nog verdragen binnen je kerkverband? Hier zie je overigens (nog eens) hoe onbijbels artikel F.72.4 is – zie Christelijke vrijheid beperkt gezag synode. Is eigenwillige godsdienst dan zo erg? Lees maar eens 1 Samuel 15:22-23.

Schriftgetrouwe predikanten binnen de GKv, verenig u! Er zijn al heel wat bijbelgetrouwe collega’s van jullie vertrokken; en er zijn al heel wat bijbelgetrouwe gemeenteleden vertrokken. Jullie hebben je al wel verenigd, als ik zo her en der kijk, maar ga ons voor, doe wat een herder moet doen – en dat is niet bij je gemeente blijven en die volgen, maar die gemeente vóórgaan, achter Christus aan; wees Leiders. En wat mij betreft zijn er twee (hoofd)opties: of we gaan verder als of met een schriftgetrouw kerkverband (maar dat hoeft van mij niet per se, zie verder hieronder), of we maken ons (als gemeente(s)) los van het huidige kerkverband.

En, als we met een ander, al bestaand, kerkverband verder willen, hoe maken we dan een keuze? Wat mij betreft is een belangrijke vraag: hoe is zo’n kerkverband begonnen? Hoe zijn de oprichters met gemaakte fouten omgegaan? Ik weet bijvoorbeeld dat bij de laatste afsplitsingen van de GKv verschillende predikanten in de bron hebben gespuugd waaruit ze lange tijd gedronken hadden; dat ze dat toen deden, net vertrokken uit de GKv, daar kan ik wel in komen. Maar enige tijd daarna? Was het niet netjes geweest als die predikanten hadden aangegeven dat ze wel een beetje (erg) grof geweest zijn toen ze net vertrokken waren? Als dat niet gebeurt, hoef ik niet zo nodig naar zo’n kerkverband; de basis is wat mij betreft dan al niet goed.

En daarmee komen we dan (eindelijk) op de vraag wat je als kerken samen kunt doen; en, voeg ik er meteen aan toe, in wat voor verband.

Moet je een kerkverband hebben? Nee, waarom? Zijn er bijbelse aanwijzingen voor? Nee. En Handelingen 15:1-34 dan? Daar gaat het over één gemeente (Antiochië, zie Handelingen 14:26), die advies vraagt aan de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem (want die hebben immers meer ervaring met het geloof). En als Paulus wijst op de ‘gewoonten bij de gemeenten van God’? Waarom zou er sprake moeten zijn van een kerkverband als meerdere gemeenten bij het Woord kunnen en willen leven?

Maar je kunt prima dingen samen doen, omdat je die als gemeente alléén niet kunt. Bijvoorbeeld de opleiding tot predikant, organisaties voor ontwikkelingswerk, zending en evangelisatie, en er zijn er vast nog veel meer. Daar kun je ieder voor zich als gemeente voorwaarden aan stellen; voor de ene vorm van samenwerking gelden andere criteria dan voor de andere.

De hand aan de ploeg?!

(*) Stupiditeit? Waarom zo grof? Nou, het is toch gewoon stom? Een meerderheid van de synode, die onder andere vanwege haar vermeende wijsheid is afgevaardigd vanuit classes, neemt een besluit waartegen domweg(!) geen revisie meer kan worden aangevraagd.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Paulus en de Amazones en meer…

Op de website Bezinning Man, Vrouw en Ambt zijn enkele artikelen van prof. dr. Jakob van Bruggen te lezen. Deze artikelen zijn eerder verschenen in De Reformatie. Het eerste artikel heet Paulus en de Amazones (vandaar de titel van dit stukje), het tweede Spreken en Zwijgen van Vrouwen in de Gemeente, en het derde Kerkleden (M/V) of Mannen en Vrouwen in de Kerk?

Verder heeft ds. Rufus Pos er brieven aan zijn kinderen gepubliceerd, die je kunt (mee)lezen.

Het Reformatorisch Dagblad heeft een artikel aan het online komen van de website Bezinning Man, Vrouw en Ambt gewijd, het Nederlands Dagblad niet…

Op de website van Woord en Wereld kunnen alle in Nader Bekeken artikelen over man, vrouw en ambt worden gedownload.

(Als ICT-er/automatiseerder ben ik ervan overtuigd dat ik beter kan verwijzen naar iets goeds dan te proberen het zelf beter te doen…)

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Leer

In de discussie over de vrouw in het ambt (MVEA) binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt wordt degenen die tegen (de synodebesluiten op dit punt) zijn verweten dat ze teveel bezig zijn met de leer en te weinig met de liefde. Helemaal in lijn met deze tijd gebeurt dat ook in cartoons. Logisch, een plaatje zegt vaak meer dan heel veel woorden. En een beetje relativering kan geen kwaad. Per slot van rekening is niemand op deze aarde perfect.

Maar soms zijn woorden nodig. Plaatjes hebben weleens de neiging een karikatuur te zijn van de werkelijkheid. Dat kan met woorden uiteraard ook, maar ik denk dat met woorden iets beter te nuanceren valt. Niet dat ik daar zo enorm goed in ben, of dat ik hier een heel genuanceerd stukje neerzet. Dan weet je dat alvast, voordat je verder leest.

Sterker nog, laat ik eerst eens een politiek incorrect stukje inlassen.

De mens, en niet te vergeten het mens, zijn vrijwel vanaf het begin ongehoorzaam geweest aan Gods gebod. In het begin was er maar één gebod: afblijven van de boom van kennis van goed en kwaad. Zie Genesis 2:17. Maar de vrouw hield zich niet aan dat gebod, zie Genesis 3:6. En haar man volgde haar. Paulus gebruikt dit als argument in 1 Timoteüs 2:13-14.

We hebben al een hele tijd het gebod dat oudsten mannen moeten zijn, zie 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9. En gaat nu het mens de mens voor in het negeren van dit gebod?

Dan ga ik weer op de gewone toer verder. Voor sommigen zal dat nog steeds politiek incorrect zijn, maar bedenk dan maar dat ik dat uit (en met) liefde doe…

Liefde is niet los verkrijgbaar. Echte liefde is alleen verkrijgbaar in combinatie met de leer van Christus. Lees bijvoorbeeld maar eens 2 Johannes.

En bij echte liefde hoort ook dat je je zó druk maakt om je (geliefde) medemens dat je niet wilt dat hij of zij het verkeerde pad op gaat. Zie bijvoorbeeld Ze moeten me maar nemen zoals ik ben.

Respect en liefde voor vrouwen betekent ook dat je ze geen dingen laat doen waarvan God heeft gezegd dat ze die niet moeten doen.

Overigens ben ik van mening: Goed in de leer zijn geeft je meer kans op goed in de liefde zijn.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.

^
Homepage

De gave van gehoorzaamheid

In Genesis 3 kun je het verhaal lezen van de zondeval.

God had de mensen verboden om van één bepaalde boom te eten. Die boom mochten ze zelfs niet aanraken. Van alle andere bomen mochten ze de vruchten wèl eten. En toch…

In Genesis 6 gaat het over de aanleiding tot de zondvloed (en over de bouw van de ark).

In het eerste deel van Genesis 11 gaat het over de torenbouw van Babel.

En zo gaat het de hele Bijbel door… af en toe is er iemand gehoorzaam – maar ook niet altijd -, zoals Noach en Abram, maar meestal gaat het over ongehoorzaamheid.

Nog een stuk of wat stukjes: Jeremia 5:23, 5:30-31; in die laatstgenoemde verzen staat hoe de leiders het volk verkeerd voorgaan, maar dat het volk het graag zo heeft…

En het helpt niks dat God er iets van zegt: Jeremia 6:10.

De mens heeft duidelijk talent voor ongehoorzaamheid; de ‘gave van gehoorzaamheid’ heeft hij kennelijk niet gekregen… Wacht even, dat is niet waar! Zie Genesis 1:26-31 – God zag dat het zeer goed was…

Voordat je je hier vanaf maakt: ook in het Nieuwe Testament vindt God gehoorzaamheid belangrijk. Voorbeelden: Johannes 3:36, 15:10, en 15:14. Dat laatste vers vind ik wel belangrijk om te vermelden. Sommige christenen staan erg snel klaar met de melding dat ze ‘vriend van Jezus’ zijn, of dat Jezus hun vriend is. Maar dat is Hij alleen als je doet wat Hij zegt.

En één van de dingen die Hij zegt, via Zijn dienaren, is dat we Zijn Woord niet mogen verdraaien (2 Petrus 3:14-18), en dat we er niks aan mogen toevoegen of vanaf doen (Openbaring 22:18-19). Dat geldt ook voor teksten die we moeilijk kunnen verklaren, of die sommigen (velen!) onder ons (tegenwoordig) minder goed uitkomen (zoals de in de discussie ‘man vrouw m/v ambt gkv’ vaak weggelaten teksten 1 Timoteüs 3:2 en Titus 1:5-6). ‘Samen dienen’ doen we dan dus niet zoals het rapport voorstelt dat ik eerder besproken heb.

In ieder geval niet zolang we geen betere argumenten hebben dan in dat rapport staan, en zéker niet als mensen de Bijbel gaan uitleggen op een manier zoals ik hier besproken heb.

God vindt gehoorzaamheid belangrijker dan (onze) offers en (onze) gaven: 1 Samuel 13:8-14, 15:22-23, Psalm 40:7-9, 51:18-19, Hebreeën 10:5-10, 1 Petrus 2:1-8.

U moet al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen niet naar u luisteren. U zult wel tegen hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden.

(Jeremia 7:27)

Zou de mens de gave van gehoorzaamheid willen ontvangen?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Samen dienen

De titel heb ik ontleend aan ’23-MVEA-2e-rapport-beleidsrapport-2017-def.pdf’, dat je kunt downloaden van gkv.nl. Niet erg origineel van mij, maar een voordeel is dat rapport en reacties erop gemakkelijker te vinden zijn als er gelijke termen in gebruikt worden. Als je ’t niet kunt vinden, kun je het bijvoorbeeld proberen via Google. (Koppeling naar downloadlocatie rapport 28 mei 2019.)

(verouderd =>) Het rapport is gericht aan de eerstvolgende synode, die van 2017 te Meppel, en aan alle plaatselijke kerkeraden, net als het eraan voorafgaande rapport ‘Pijnpunten rond vrouw en ambt’, dat ik in een eerder stukje besproken heb. Het hier besproken rapport wordt op andere plaatsen (ook) al druk besproken, of er worden plannen gemaakt voor bespreking (bron: ‘M/V in de kerk‘, 10 november 2016). (<= verouderd) Ik ga er in het vervolg van dit stuk vanuit dat je het genoemde rapport gelezen hebt, en het erbij hebt. Het vergt heel wat leeswerk om de in het rapport aangehaalde teksten tot je te laten doordringen, zeker als je de context ook tot z’n recht wilt laten komen.

Net als in mijn vorige stukje over dit onderwerp vraag ik me af: hoe sta ik er zelf tegenover? Qua gevoel is er nog niet veel veranderd, al heb ik geen hoge verwachtingen van de argumentatie van het hier te bespreken rapport, dat ik op het moment dat ik deze zin schrijf nog maar voor een klein gedeelte heb gelezen. Die lage verwachtingen hangen samen met mijn conclusie m.b.t. het vorige rapport. Aangezien ik het lastig vind om steeds Bijbelteksten te moeten opzoeken, en ervan uitga dat dat ook voor veel anderen geldt, geef ik in dit stuk links (koppelingen) bij alle genoemde Bijbelgedeeltes naar de Herziene StatenVertaling, of ze nu in het rapport staan of dat ik ze zelf noem.

Ik volg de hoofdstukindeling van het rapport. Al lezend geef ik de hyperlinks naar de genoemde Bijbelteksten (als ‘service’ voor de lezer), en mijn eventuele commentaar. Zo hier en daar zal ik een stuk uit het rapport citeren om duidelijk te laten uitkomen waarbij ik commentaar geef. Voor het gemak zal ik af en toe tussen haakjes het paginanummer uit het rapport erbij zetten. De hyperlinks verwijzen naar de Herziene StatenVertaling; de opstellers van het rapport hebben over het algemeen de Nieuwe BijbelVertaling gebruikt. Aangezien verwijzingen naar de Nieuwe BijbelVertaling niet op een voor mij acceptabele manier gemaakt kunnen worden verwijs ik daar niet naar…

Bij ‘1 Inleiding en werkwijze’

Een citaat, uit paragraaf 1.4.2: “We lijken in een situatie te zijn beland waarin de wal het schip zal keren: de praktijk maakt keuzes, zonder dat daar altijd een Bijbelse bezinning of beleidsbeslissing aan ten grondslag ligt. Dat vinden we een zeer onwenselijke situatie. Dit is dan ook de reden dat deze synode zou moeten streven naar een koers voor de toekomst, en een afgewogen besluit zou moeten nemen over de inzet van de gaven van mannen en vrouwen in onze kerken, strevend naar maximale consensus. Naar ons inzicht moet die koers gericht zijn op het samen dienen van mannen en vrouwen.“. Ik vind dit mooi en tamelijk zorgvuldig geformuleerd. Ik had wel graag gezien dat in de laatste zin God genoemd werd, om volstrekt duidelijk te hebben dat de “maximale consensus” in overeenstemming moet zijn met de Bijbel.

Bij ‘2 Bijbelse bouwstenen’

We zijn biddend het gesprek aangegaan met elkaar en met ons verleden. Ons verlangen was om te ontdekken wat Gods wil is voor ons leven, ook in de gemeente, ook in de ambten, ook in de wijze waarop mannen en vrouwen zich daarin laten inschakelen.” Op mij maakt zo’n opmerking, vooral in een stuk over een controversieel onderwerp, geen prettige indruk. Dat ‘biddend’ legt een claim, vind ik. Zie mijn stukje ‘We hebben ervoor gebeden‘. Dàt je bidt is natuurlijk heel goed! Maar dat in zo’n rapport neerzetten?

De zin die begint met “Ons verlangen” wekt bij mij de indruk dat er voor het eerst serieus en door deskundigen wordt gekeken naar “wat Gods wil is voor ons leven, ook in de gemeente, ook in de ambten, ook in de wijze waarop mannen en vrouwen zich daarin laten inschakelen.“.

Naar de ‘eerdere rapporten’ heb ik een klein uurtje gezocht op gkv.nl en met Google, maar helaas staan ze niet op een voor mij voor de hand liggende plaats online. Het zou fijn zijn als die rapporten alsnog gemakkelijk te benaderen zouden zijn, omdat (de) deputaten niet van plan zijn om “opnieuw met een brede uitleg van dezelfde teksten te komen.“.

Genesis 1, Openbaring 21.

De kernvraag van de opstellers is “is het op grond van de Bijbel gerechtvaardigd dat vrouwen in de kerk een andere positie innemen dan in de maatschappij?“. Deze vraag neemt m.i. z’n uitgangspunt in de mens, en in de praktijk.

Bij ‘2.2 Bouwsteen 1: Vrouwen (en mannen) in de Bijbel’

Enkele teksten waarnaar in het rapport wordt verwezen.
Noot 3: Genesis 1:27.
Genesis 2:24, Matteüs 19:8.

Psalm 113:9, Psalm 127, Spreuken 30:16.

1 Timoteüs 2:13-15.

Het betekent op zijn minst dat bepaalde Bijbelgegevens niet zonder meer een-op-een in de huidige situatie toepasbaar zijn.” Is dat ooit wèl zo geweest, dan?! Wat is dat voor iets tegenwoordig, dat we denken dat we zó iets bijzonders zijn dat we niet te vergelijken zijn met de mensen uit het verleden? Of is er een andere reden waarom je het zo zou formuleren als in het rapport gebeurt? En waar is deze uitspraak (dan) de opmaat voor?

Dat die opdracht vandaag deels buiten het huwelijk wordt volbracht krijgt in de Bijbel vrijwel geen aandacht.” Jeremia (Jeremia 16:1-2) en Paulus waren ongetrouwd; als zo’n status belangrijk was geweest voor de dienst aan God, dan had Paulus er vast wel wat meer opmerkingen over gemaakt dan die hij er in o.a. 1 Korintiërs 7:7, 28, en 32-35 over maakt; al zijn die opmerkingen op zich al veelzeggend.

(pagina 9)

De eerste vrouw (en in haar elke vrouw) krijgt het zwaar te verduren vanwege de vloek die haar treft na de zondeval: ze heeft voortaan een man die over haar heerst en zelf wordt ze getekend als degene die de man onderuithaalt (Genesis 3:16). Het gedrag van de meeste mannen in het Oude Testament sluit daar overigens helemaal op aan. De man-vrouw-relatie komt niet als fundamenteel wederkerig in beeld. De doorgaande lijn is: de vrouw is ondergeschikt aan de man.” Ik vraag aandacht voor “Het gedrag van de meeste mannen in het Oude Testament sluit daar overigens helemaal op aan.“. Volgens mij worden er ook veel mannen genoemd in de Bijbel waarvan niet eens bekend is of ze getrouwd waren; op mij komt dit stukje tekst uit het rapport als ‘nogal gefrustreerd’ over; ik had het eerder verwacht in een schrijfsel van een atheïst – alleen ontbreekt dan nog de opmerking/vraag: “Als God dan almachtig is, waarom heeft Hij dit toegelaten?”. En waar blijft de opmerking over het gedrag van ‘de (meeste) vrouwen’? Het vorige rapport (zie Pijnpunten rond vrouw en ambt) had het woord ‘pijnpunten’ in de titel. Is het soms een pijnpunt dat mensen hun door God gegeven positie niet willen accepteren? Een vraag die – niet zomaar – bij mij opkomt…

Voor zover mij bekend, was Rebekka Isaaks enige vrouw, en ging hij goed met haar om (Genesis 24:62-67, 25:19-28, 27:42-46, 28:1-5), met uitzondering van wat te lezen valt in Genesis 26:7. Mirjam was o.a. profetes (Exodus 15:20); ik heb niet kunnen vinden of ze getrouwd geweest is. Debora werd geen strobreed in de weg gelegd door haar man (Rechters 4:4-5). En voor wat betreft de polygamie van Abram en Jakob: die werd hun min of meer opgedrongen, toch? Bij Abram zelfs door zijn eigen vrouw, zie Genesis 16, en bij Jakob door zijn oom, zie Genesis 29:21-30, en door zijn vrouwen, zie Genesis 30:1-13. Misschien zijn er nog wel meer voorbeelden te vinden, maar mijn punt is: mag het wat minder negatief, wat minder vanuit ‘onszelf’ geredeneerd? We hebben het over de geschiedenis van het volk van God…

Genesis 18, Genesis 12, Rechters 4:9, Spreuken 31.

Vrouwen worden opgeroepen het gezag van hun man te erkennen (1 Pet. 3:1). En ook daar is Sara het voorbeeld door haar aanspraak van Abraham met ‘heer’ (1 Pet. 3:6).” Wat moet hiermee aangetoond worden? En wat is er mis mee? Of gaat het hier om ontevredenheid met je door God gegeven positie?

Maar ook op een meer subtiele manier is het weinig vrouwgerichte beeld herkenbaar: alle brieven kenmerken zich door een consequent inclusief taalgebruik, behalve waar vrouwen apart worden aangesproken (vgl. de huistafels in Ef. 5 en 6, Kol. 3, 1 Pet. 2 en 3).” Ik neem aan dat de volgende verzen bedoeld zijn in de genoemde hoofdstukken: Efeziërs 5:21-33, Kolossenzen 3:18, 1 Petrus 3:1-6. Over het “consequent inclusief taalgebruik” kan ik kort zijn: in bepaalde talen is het gebruikelijk om groepen aan te spreken met de mannelijke vorm, zelfs nú nog. En veel vrouwen vinden dat tegenwoordig zelfs voor individuen helemaal niet erg: ze voeren bijvoorbeeld de titel van directeur.

Dieper en genadiger is de manier waarop Jezus breekt met dit beeld. Hij ziet vrouwen in wier leven het kwaad zich genesteld heeft (hoeren) en wil hen als vrouw ontmoeten en in hun vrouw-zijn herstellen (Joh. 8:10 b.v.).” Het zou goed kunnen dat ik iets mis – inmiddels staat de manier waarop in het rapport met Bijbelteksten wordt omgegaan mij aardig tegen -, maar waar in Johannes 8 wil Jezus “hen als vrouw ontmoeten en in hun vrouw-zijn herstellen“? Probeert Hij niet steeds in Zijn ontmoetingen met mensen die mensen, ongeacht geslacht of status, de weg te wijzen tot de Vader? Pas dàn is er herstel mogelijk.

Een vraag: schreef Petrus zijn eerste brief niet (ver) nádat Jezus op aarde was? Zou hij dan ingaan tegen het onderwijs van Jezus? En, nu ik toch aan het vragen ben: mist Paulus de aansluiting op Jezus’ onderwijs?

Voor God is het huwelijk een voorkeursbeeld (zie de profeet Hosea en vele andere plaatsen in het Oude Testament) en ook hierbij domineren de vreugdevolle trekken (Spreuken 5:15-19, Prediker 9:9, Hooglied). Een opvallende passage is in dit kader 1 Kor. 7: 3,4 waar de meest intieme omgang van man en vrouw volkomen wederkerig ingetekend wordt. Het doet terugdenken aan de wijze waarop God de mens geschapen heeft: als twee-eenheid (Gen. 1:27).” Ja, en welk punt moet hiermee gemaakt worden? Dat dit één op één kan worden overgezet op de ambten? Daar gaat het verderop in het rapport vast nog over, dus ik laat het hier bij deze vragen.

(pagina 10)

Numeri 5.

Noot 4: Deuteronomium 22:19.

Matteüs 5:28, 19:8, 19:4-5, 19:9.

Dat ook vrouwen reden kunnen hebben tot echtscheiding over te gaan lees je nergens in de Bijbel.” Niet? Lees eens 1 Korintiërs 7:10-15.

Efeziërs 5:21-33, 1 Petrus 3:7.

Even een opmerking: die laatste tekst volgt op 1 Petrus 3:1-6, en dat bedoel ik niet als flauwe grap: deze verzen zijn al vaker aangehaald in het rapport dat ik nu bespreek en ook in het vorige (zie ‘Pijnpunten rond vrouw en ambt‘). Ik verwijs naar Job 2:10: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?”. Daarmee bedoel ik (en dit misschien wel ten overvloede) dat je niet vers 7 kunt accepteren en moeilijk doen over vers 1-6.

1 Timoteüs 3:2.

… de interpretatie van Genesis 3:16.“. Ik heb een klassiek huwelijksformulier gevonden, op de site van de Hervormde Gemeente Oene. Dat formulier komt voor wat betreft de aanhaling van Genesis 3:16 aardig overeen met het formulier dat wij vroeger gebruikten. Hier is het stukje waar het om draait: “En na de zondeval heeft God tot Eva en in haar persoon tot heel het vrouwelijk geslacht gesproken: Tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben [Gen. 3:16]. Tegen deze beschikking van God zult u zich niet verzetten…”. Een beschikking is, denk ik, geen opdracht. Volgens mij is de bedoeling dat als een man zich gedraagt zoals in de vervloeking wordt aangegeven – wat hij natuurlijk niet zou moeten doen (zie Efeziërs 5:28-29) -, zijn vrouw niet meteen revolutionair reageert (vergelijk ook 1 Petrus 3:1-2). Ik zou graag de opmerking over het als opdracht opvatten gedocumenteerd zien.

Laag I: Genesis 1:27, 2:20, 23, Hooglied, Matteüs 19:8, 1 Korintiërs 7:3-4.

Laag II: “Het heeft tot diep in de 19e eeuw geduurd voordat we begrepen dat de beschrijving van slavernij geen goedkeuring betekent van dat verschijnsel.” Er waren al heel lang mensen die dat begrepen, ze hadden alleen niet genoeg macht of invloed om er iets aan te doen, behalve in hun eigen situatie. En Paulus zegt toch nergens dat slavernij vanaf het begin of vanaf de zondeval bestond? Hij gebruikt het in ieder geval niet als argument.

Laag III: Genesis 16:13, Spreuken 21:9, 19, Matteüs 13:33. Bedenk: Hagar was de slavin van Sarai, méér dan de vrouw van Abram.

Laag IV: Openbaring 21:9, Romeinen 8:1-11, Galaten 5:13-26, Efeziërs 2:11-22, Galaten 3:28, Romeinen 12:3-5, Efeziërs 4:16, Kolossenzen 3:16, 1 Korintiërs 11:17-22, Galaten 2:11-14.

Over die laatste twee Bijbelplaatsen heb ik in mijn stukje over het vorige rapport enkele opmerkingen gemaakt, die ik hier voor het gemak zal herhalen.

“Het gaat in 1 Korintiërs 11:17-22 niet (alleen) om ‘een beweging terug naar statusonderscheid’. Paulus vindt het onvermijdelijk dat er partijvorming optreedt (1 Korintiërs 11:19), want zo zal duidelijk worden wie betrouwbaar is. Ik mis de link met ‘statusonderscheid’; en zo heel slecht vindt Paulus deze ontwikkeling dus niet. In vers 20 geeft Paulus aan dat de Korintiërs niet samenkomen om de maaltijd van de Heer te vieren. Uit de verzen 21 en 22 blijkt dat ze dat juist wèl doen, maar Paulus zegt het zoals hij het zegt om de Korintiërs duidelijk te maken dat de manier waarop zij bezig zijn niets te maken heeft met het vieren van de maaltijd van de Heer. Dit Bijbelgedeelte lijkt in de Herziene Statenvertaling een stuk duidelijker dan in de Nieuwe BijbelVertaling; let daarbij vooral op de formulering van vers 20.

Het ontgaat me verder ook wat de plaats van Galaten 2:11-14 in de redenering is. Deze tekst heeft m.i. niets te maken met ‘vrouw en ambt’.”

(Einde laag IV)

1 Petrus 3:1-7, 1 Timoteüs 2:8-11. 1 Petrus 3:1-6, 1 Timoteüs 2:12, 1 Korintiërs 7:4, Galaten 3:28, Efeziërs 5:21-33.

Er wordt hier een redenering opgezet om de gelijk(waardig)heid van man en vrouw aan te tonen. Ik denk dat als de verhoudingen goed zijn, een vrouw haar man inderdaad geen ‘heer’ hoeft te noemen, maar ze moet wel zijn hoofd-zijn erkennen, zie Efeziërs 5:21-33; en hij moet haar net zo behandelen als Christus Zijn kerk behandelt. Dat hoeft volgens mij niet op gespannen voet te staan met dat een man niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam heeft, maar zijn vrouw. Dat Paulus in Efeziërs 5:21-33 een huwelijk vergelijkt met de verhouding tussen Christus en Zijn kerk (Zijn bruid) betekent volgens mij dat er, in ieder geval zo lang de wereld mèt de zonde bestaat, géén gelijkwaardigheid is tussen man en vrouw in het huwelijk. Er wordt hier duidelijk een lijn ingezet tegen de vloek van Genesis 3:16. Een man had altijd al zo voor zijn vrouw moeten zorgen, dat is wat Paulus hier eigenlijk (o.a.) zegt. Zoals Christus Zijn bruid tot haar recht laat komen, moet een man dat ook met zíjn bruid (zijn vrouw) doen. Voor de goede orde: dit gebod dat Paulus ons zo geeft is dus géén cultureel bepaald gebod. En, dat is in deze tijd vermoedelijk moeilijk te aanvaarden, de hier in de Bijbel (Efeziërs 5:21-33) geschetste positie van een vrouw in haar huwelijk betekent volgens mij dat ze heel erg waardevol is. Het is, denk ik, te vergelijken met een situatie in een bedrijf die je tegenwoordig helaas niet zo vaak meer ziet: een waardevolle werknemer of werkneemster, daar ben je als werkgever of werkgeefster heel erg zuinig op; je ontziet hem of haar, méér dan jezelf; je realiseert je dat je bedrijf sterk afhankelijk is van die persoon; maar je wisselt niet van positie: hij of zij is niet de aangewezen persoon om leiding te geven, en jij kunt zijn of haar werk niet (zo goed) uitvoeren.

Noot 7: Exodus 3:16, Numeri 11:16-30, Ruth 4:2-4, Spreuken passim (‘passim’ betekent ‘verspreid’), Jeremia 18:18.

Leviticus.

(pagina 14)

1 Samuel 10:10-12, 1 Koningen 18:13, 2 Koningen 2:7, 2 Koningen 4:38-41.

Exodus 15:20, Rechters 4:4, 2 Koningen 22:14, Nehemia 6:14, Jesaja 8:3.

Ik denk dat Noadja, zie Nehemia 6:14, een beetje een ongelukkig voorbeeld is: een profetes die Nehemia bang wilde maken.

Dat er profetessen waren, hing wellicht samen met “de bijzondere roeping van profeten: er was nooit sprake van een overervend ambt of institutaire indienststelling, maar doorgaans was er een bijzondere werking van de Geest, die kennelijk voor de omgeving ook herkenbaar en gezagsvol was (roeping).“. Oftewel: ware profeten en profetessen werden door God geroepen. Soms gebeurt dat zelfs tegen wil en dank: zie bijvoorbeeld Bileam (Numeri 22, 23, 24), en de ‘oude profeet uit Betel’ (1 Koningen 13). En met een regeerambt heeft dat niets van doen…

Lucas 2:36, Handelingen 21:9.

Johannes 4, Romeinen 16:1.

Noot 9: 1 Timoteüs 3:11.

Romeinen 16:3, 16:7.

Bij noot 10: een interessant en lezenswaardig artikel over Andronikus en Junia(s) en het een en ander over de vertaalproblematiek van Romeinen 16:7 kun je op de website van Dick Wursten lezen. Hen zonder meer ‘apostelen’ noemen is op basis van de grondtekst niet gerechtvaardigd, volgens dit artikel.

Handelingen 2:17-18, 21:9, 1 Korintiërs 11:5, Lucas 1:46-55, Handelingen 18:26.

Handelingen 2:18, 1 Korintiërs 11:5.

Numeri 11:29.

Genesis 3.

Bij 2.3 Bouwsteen 2: vrouwelijke inbreng aanvaard en afgeremd

Rechters 4.

Noot 12: Genesis 35:8.

Rechters 4:4, 4:6, 4:14, (pagina 16) 4:17-22.

Tegelijkertijd wordt daarmee geen duidelijke trend m.b.t. vrouwelijke ambtsdragers in Israël beschreven.” Evenwichtig, helder.

Rechters 5:30.

… seksistische taal … naar de wil van God was.” Let er wel op dat ‘de wijste van haar vrouwen’ (haar = de moeder van Sisera) deze opmerking maakt, of in de mond gelegd krijgt. Zou dit een vorm van sarcasme kunnen zijn van Debora (en Barak), omdat zo’n situatie in Israël niet positief zou worden uitgelegd?

(pagina 17)

Handelingen 18, Romeinen 16:3, 2 Timoteüs 4:19, 1 Korintiërs 16:19.

Dat doen ze samen, en dat is in die tijd opvallend. Die man en zijn vrouw gaan samen met Apollos in gesprek.” Ik zou dit ‘opvallend‘ graag gedocumenteerd zien. Dat een vrouw alléén met een (vreemde) man in gesprek gaat vond men toen misschien wel vreemd, zie Johannes 4:27 (ook al kan de verbazing van de leerlingen ook slaan op het feit dat de vrouw Samaritaanse is, zie Johannes 4:9). Dat een vrouw met meerdere mannen in gesprek ging vond men niet vreemd (of het lag aan het onderwerp), zie Johannes 4:39. Lydia en de vrouwen die bij haar waren vonden het niet raar om door vreemde mannen te worden aangesproken, zie Handelingen 16:13-15. Nogmaals: ik zou graag onderbouwing zien van het ‘opvallend‘.

Bovendien vindt het in gesprek gaan van Priscilla en Aquila met Apollos niet in de samenkomst plaats, ze namen hem terzijde.

1 Korintiërs 16:19, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11-12.

Romeinen 16:3.

Handelingen 18:2, 1 Korintiërs 16:19, Handelingen 18:18, 18:26, Romeinen 16:3, 2 Timoteüs 4:19.

(pagina 18)

Noot 18: Handelingen 18:26.

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11-12.

In het rapport wordt geconcludeerd dat Paulus de vrouwelijke inbreng in de gemeente goed vindt. Volgens mij is dat geen nieuws, in ieder geval niet voor mij.

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:9-10.

(pagina 19)

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:11-12.

1 Korintiërs 14, 14:33, 14:36.

1 Korintiërs 14, 14:27-28, 1 Korintiërs 11, 11:5.

Noot 24: 2 Tessalonicenzen 3:12, Kolossenzen 3:18, 3:20.

1 Timoteüs 2.

1 Timoteüs 2. “Dat is geen algemene uitspraak want …” Mis ik hier (weer) iets? Ik zie in de context van die uitspraak over gezag en onderwijs het woord ‘samenkomst’ staan, zie 1 Timoteüs 2:8. In de context van de uitspraak over ‘oude vrouwen als moeders’ zie ik het woord ‘vermaant’, zie 1 Timoteüs 5:1. Op zich is ‘geen algemene uitspraak‘ feitelijk juist, maar mij bekruipt de indruk dat de opstellers het niet zo bedoelen als ik met de respectievelijke contexten heb laten zien.

1 Timoteüs 5:2, (pagina 20) 2 Timoteüs 1:5.

Noot 25: Spreuken 1:8.

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Timoteüs 5:2.

Wat Paulus precies bedoelt met zijn opmerkingen in 1 Kor. 14:34 en 1 Tim. 2:9-10, wordt verschillend beoordeeld. Wat zijn woorden precies betekenen voor onze tijd, is ook niet duidelijk.

Zoals ik er nu tegenaan kijk, kan ik de opstellers v.w.b. de eerstgenoemde tekst bijvallen; het ontgaat mij hoe vrouwen zouden moeten profeteren of in klanktaal spreken als ze moeten zwijgen. Zie de noot die bij de Willibrordvertaling van vers 34 staat (er staat een sterretje achter het woord ‘Het’, klik daarop om de noot te zien). Helaas is de genoemde Willibrordvertaling niet (meer) online beschikbaar (9 december 2017). Maar aangezien ik nog niet halverwege het rapport ben…

V.w.b. de tweede tekst lijkt het mij dat daarover niet zo heel veel verschil van mening kan bestaan; vers 10 geeft immers een duidelijke denkrichting? In mijn woorden: zorg er zo goed mogelijk voor dat je niet op een afleidende manier tussen je naaste en God komt te staan. Ik moet eerlijk zeggen dat mijn gedachten wel eens naar Genesis 38:16 uitgingen als ik rondkeek in de kerk. Dat is uiteraard mijn eigen ‘dirty mind’ (zie Matteüs 5:27-28), maar het heeft, denk ik, ook met verleiding te maken. En ik wil mijn rechteroog en rechterhand graag houden (Matteüs 5:29-30), dus ik stel er wel prijs op dat mijn ‘geestelijke zussen’ mij niet ‘biologisch’ afleiden. Maar misschien leg ik mijn eigen woorden ‘zorg er zo goed mogelijk voor dat je niet op een afleidende manier tussen je naaste en God komt te staan’ nu niet goed uit?

1 Timoteüs 2:11. “… zich te laten onderwijzen, wat cultureel niet gebruikelijk was in die tijd.” Misschien niet in de lagere klassen, van de hogere krijg ik de indruk dat het niet ongewoon was; vgl. b.v. Lydia (Handelingen 16:13-15), die als purperverkoopster toch een zekere opleiding gehad moet hebben. Maar misschien was dat in Efeze, waar Timoteüs is als hij de eerste brief van Paulus krijgt, anders. Paulus’ uitspraak lijkt mij, in ieder geval in vertaling, vrij algemeen bedoeld: zie de context in 1 Timoteüs 2:9-15; ‘de vrouwen’, ‘zoals gepast is voor vrouwen’, ‘een vrouw’, en dan de verwijzing naar Adam en Eva…

… het is geen vaste grond op basis waarvan de ambten voor vrouwen gesloten moeten blijven.” Misschien niet… Maar tot nu toe heb ik nog niks gelezen over dat in 1 Timoteüs 3 en in Titus 1:5-9 de opzieners mannen worden genoemd. Maar dat komt vast nog wel.

Bij 2.4 Bouwsteen 3: exegese van teksten over hoofd

1 Korintiërs 11:3, Efeziërs 5:23.

(pagina 21)

1 Korintiërs 11:7a, Genesis 1:27, Psalm 8:6, 1 Korintiërs 11:7b.

Efeziërs 5, 1 Korintiërs 11:8-9, Genesis 1:27.

Staat elke man dan boven elke vrouw?” Misschien goed om 1 Korintiërs 11 eens te bekijken in de Naardense vertaling, en in de Willibrordvertaling. De suggestie dat ‘de vrouw’ omwille van ‘de man’, beide in het algemeen, geschapen zou zijn lijkt mij vrij onzinnig. God gaf Adam een vrouw. Als God ‘de man’ ‘de vrouw’ had gegeven, zouden we geen huwelijk (nodig) hebben, lijkt mij.

1 Korintiërs 11:11.

Het lijkt erop dat Paulus een geheel eigen praktijk voorstaat, een praktijk die hij heeft geïntroduceerd in alle gemeenten waar hij werkte, een praktijk die onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. In onze eeuw is die praktijk verdwenen.” Wellicht is de uitwerking tegenwoordig anders – ik heb af en toe de indruk dat ook die verdwenen is -, maar Paulus verwijst naar Christus als het hoofd van de man (1 Korintiërs 11:3), en naar de engelen (1 Korintiërs 11:10); die onderliggende ‘zaken’ kunnen wij niet ‘zomaar’, met een beroep op de tegenwoordige cultuur, aan de kant schuiven. Dat zie ik tot op zekere hoogte ook wel terug in het rapport: “De vraag is hoe je dat onderscheid vandaag vorm zou kunnen geven.“.

(pagina 22)

Kolossenzen 3:18-19, 1:15-18.

Kolossenzen 2:18-19.

Kolossenzen 3:13, Kolossenzen 3:16, 1:18, 2:10, 2:19, 3:18-19.

Efeziërs 5:22-23.

Noot 30: Efeziërs 5:22-23, Kolossenzen 3:18-19.

Efeziërs 1:22-23, 4:15, 4:16.

Efeziërs 4:25, (pagina 23) 5:21. Noot 31: Efeziërs 5:21, 22. Wellicht sluit de Herziene StatenVertaling beter aan bij wat de opstellers van het rapport bedoelen dan de Nieuwe BijbelVertaling; in ieder geval is vers 21 daar de afsluiting van het voorgaande gedeelte.

Efeziërs 5:22-23, 6:1, 6:5. “… als Paulus het gewenste gedrag van vrouwen tegenover hun eigen man beschrijft, gebruikt hij niet het woord ‘gehoorzamen’ maar het woord ‘het gezag aanvaarden’ of ‘zich schikken’, hetzelfde woord dat hij ook al gebruikte als afsluiting van zijn algemene aanwijzingen over het nieuwe leven.” De vrouw is dus niet de (of een) slavin van haar man. Wij zijn immers ook geen slaven van de Heer? We zijn kinderen van God (zie b.v. 1 Johannes 3:1). De echtgenoot wordt op de juiste (ver)houding tot zijn vrouw gewezen in Efeziërs 5:28-30.

Efeziërs 5:23, 1 Korintiërs 11, Efeziërs 5, 5:31, 5:24, 5:25, 5:30. Noot 32: Efeziërs 5: 30 HSV, Genesis 2:23.
Efeziërs 5:33. (pagina 24) “Dit zegt daarmee wat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten.” Wisten we dat nog niet?

Bij 2.5 Bijbelse bouwstenen: conclusies

Genesis 1:27, Galaten 3:28, 1 Petrus 2:11, 2:9, Marcus 3:35, Hebreeën 2:11-12, 2:17, 1 Petrus 3:7, Handelingen 2:17-18, 2 Korintiërs 11:2, Efeziërs 5:25-32, Openbaring 19:7, 21:9.

Het valt mij op dat Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 2, vers 11, de ontvangers van zijn brief behalve geliefden ook vreemdelingen noemt, en dat hij ze oproept niet toe te geven aan zelfzuchtige verlangens. Mijn interpretatie: de cultuur is (iets) minder belangrijk, en onze verlangens moeten onderworpen zijn aan Gods wil.

Met een ander beeld is de gemeente – niet mannelijk, maar vrouwelijk – de geliefde van de Heiland …” Volgens mij zit hier ergens een tegenspraak… Deze opmerking bedoelt volgens mij te suggereren dat vrouwen de ambten ook kunnen bekleden, terwijl er aan het eind van de vorige paragraaf gezegd werd: “Dit zegt daarmee wat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten.“.

Exodus 15:20, Micha 6:4, Rechters 4:4, Jesaja 8:3, 2 Koningen 22:14-20, 2 Kronieken 34:22-28, Lucas 2:36, 1 Timoteüs 5:5, 5:9, Handelingen 21:9, 1 Korintiërs 11:5, 1 Timoteüs 3:11, Romeinen 16:1-2, Handelingen 18:26, 1 Korintiërs 16:19 (neem ik aan), Handelingen 16:40, Kolossenzen 4:15, Filemon :2, Spreuken 31, 2 Johannes :1.

Zoals de vrouw leiding geeft aan haar huishouden (Spr. 31), kan zij door haar inzet ook met haar huis een belangrijke rol in de gemeente spelen. In die betekenis spreekt de apostel Johannes de gemeente aan als ‘vrouwe’ (kuria, 2 Joh :1).” Dat lijkt me sterk. Als de gemeente als ‘vrouwe’ wordt aangesproken, kan dat niet vergeleken worden met een vrouw, die leiding geeft aan haar huishouden. Dat zou wèl kunnen als Johannes een vrouw aansprak die de leiding over de gemeente had.

(pagina 25)

1 Korintiërs 14:34-36, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Timoteüs 5:2, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:9-10

Het lijkt erop dat het vooral dit laatste is, omdat Paulus dankbaar gebruik maakt van de inbreng van vrouwen zoals Priscilla.” Dat zou goed kunnen; maar echte profeten en profetessen worden door God Zelf geroepen, en niet in hun ambt benoemd door mensen; wèl moeten ze door de andere gelovigen erkend worden, als ze Gods woorden doorgeven. De koppeling met eventuele openstelling van de nu bestaande ambten voor vrouwen zie ik tot nu toe nog niet.

1 Korintiërs 11, Efeziërs 5, Kolossenzen 3.

Het is aan ons om in onze huidige wijze van samenleven zelf vorm te geven aan zowel het vooropgaan door mannen als het bescheiden meewerken in Gods Koninkrijk door vrouwen (de ‘hoofdbedekking’ waar Paulus op wijst).” Helder.

Daarin is veel eerder relevant dat God gaven en talenten heeft gegeven aan mannen en vrouwen om de schepping te voltooien en dat de leiding van de gemeente wordt gedragen door Gods kinderen die daartoe gezegend zijn met gaven en die geroepen zijn uit het midden van de gemeente.” Vooral dat ‘geroepen zijn‘! Het feit dat je iets kunt – omdat je gaven en talenten hebt gekregen – hoeft niet te betekenen dat je dat ook moet doen; in ieder geval niet in een rol die God misschien niet voor jou bedoeld heeft. God vindt gehoorzaamheid erg belangrijk, zie b.v. 1 Samuel 15:22-23, Spreuken 21:3, Hosea 6:6, Romeinen 6:16. En denk aan de gezalfde David, die tot twee keer toe Sauls leven spaarde, hoewel hem goede argumenten aan de hand werden gedaan om Saul te doden (1 Samuel 24:1-8, 26:3-12). En denk ook aan Uzzia (2 Kronieken 26:16-21).

(pagina 26)

Bij ‘3 Het belijden over de ambten’
Bij ‘3.2 Bijbelse grondlijnen voor de ambtsleer’

Exodus 13:1, 13:12, 1 Petrus 2:9, Exodus 32:26, 32:29.

(pagina 27)

In de drie ambten zien we vrouwen sporadisch optreden, vooral in het profetisch ambt.” We zien vrouwen nooit als priesteres in de dienst aan God. En ook als koningin (vergelijkbaar met onze vorige koningin Beatrix) zien we ze, voor zover ik weet, nooit in dienst van God. Atalja (2 Koningen 11) is niet bepaald een verheffend voorbeeld. Profetessen waren er inderdaad wèl!

Wordt Jezus in de Bijbel geen profeet genoemd? Ik denk aan Matteüs 13:57. Was dat toen ook al een spreekwoord? Het volk hield Hem voor een profeet: Matteüs 14:5, 21:11, 21:46, Lucas 7:16 (en op nog veel andere plaatsen in het Nieuwe Testament). En dat is één van de dingen waar het bij een profeet op aankomt, zie ook Numeri 12:6-8, Deuteronomium 13:1-6, en in het bijzonder het laatste gedeelte van Deuteronomium 18:15-22. Dus ik denk dat het niet alleen de ‘calvinistische lijn‘ is, waarin Jezus profeet wordt genoemd.

1 Petrus 2:9.

(pagina 28)

De reformatoren hebben elk verschil tussen geestelijke en leek bestreden.” Misschien wel in de zin van dat we allemaal kinderen van God zijn, maar niet als het gaat om de ambten.”… maar dat het als zgn. inclusieve vertaling moet gelden.” Dat lijkt mij duidelijk! Vrouwen zeggen dit toch ook over zichzelf als ze dit antwoord uitspreken? Maar om dat apart op te nemen in de tekst lijkt mij overdreven: we zijn gewend voor de ‘neutrale vorm’ de mannelijke vorm te schrijven.

Handelingen 11:26.

Is er dan nog verschil tussen het ambt van alle gelovigen en het bijzondere ambt?” Ik vind dit een suggestieve vraag. Lees b.v. 1 Timoteüs 3, Titus 1:5-9, waar van opzieners geschreven staat dat ze mannen moeten zijn.

(pagina 29)

Bij ‘3.3 De reformatorische doordenking’

(pagina 30)

Efeziërs 4:10.

(pagina 31)

Noot 37: Romeinen 12:8, 1 Timoteüs 5:9.

1 Timoteüs 3. Waarom geen opmerking(en) over het feit dat opzieners en diakenen volgens dit hoofdstuk mannen moeten zijn? Wellicht komt dat nog.

Maar nergens wordt de mannelijkheid als in enige mate bepalend voor het ambt ter sprake gebracht.” Misschien niet in de belijdenis en de formulieren, maar dus wèl in de Bijbel… en zouden onze voorouders, zou Guido de Brès, het daarom misschien niet nodig gevonden hebben dit expliciet in de belijdenis te zetten? Laat ik het maar ronduit zeggen: ik vind deze redenering van de opstellers van het rapport flauw (in de betekenis van ‘zouteloos’).

Efeziërs 4:11.

(pagina 33)

Romeinen 12:6-8, 1 Korintiërs 12.

Bij ‘3.4 Actuele accenten in de gemeente’

Johannes 13.

(pagina 34)

Noot 40: Matteüs 16:19, 18:18.

Handelingen 6, 13, 14.

(pagina 35)

In de voorschrijvende gedeelten is het uitgangspunt in de regel dat het om mannen gaat (1 Tim. 3). Tegelijk blijken daar ‘de vrouwen’ niet buiten beeld te zijn, of het nu gaat om vrouwelijke diakenen of om de echtgenotes van diakenen (1 Tim. 3:11).

Inderdaad, het gaat om mannen. Dat wordt dan toch nog genoemd… Maar hoezo ‘in de regel‘?

Als we de bijzondere ambten herleiden tot de Bijbel, mogen we de bijzondere vrouwen in erkende functies niet over het hoofd zien. Dat geeft bijbelse ruimte om in onze tijd de mogelijkheid van ambtsdienst van vrouwen te overwegen, hetzij in (een wijze van) participatie in dezelfde bijzondere ambten als gelovige mannen hetzij in het creëren van bijzondere ambten voor gelovige vrouwen. Het is de gave van de heilige Geest, ook aan gelovige vrouwen gegeven (Hand. 2:17-18), die het begin van de volmacht is. Bij erkenning van en bevestiging in die gaven kunnen we van een ambt spreken.” Ik zie niet (in) hoe Paulus’ voorschriften over de aanstelling van opzieners / oudsten (1 Timoteüs 3, Titus 1:5-9) zó kunnen worden uitgelegd dat deze rol ook door vrouwen kan worden vervuld, zonder wat Paulus zegt geweld aan te doen.

Ik voel langzamerhand een tegenstrijdigheid in gevoelens. Aan de ene kant is het prachtig dat we allemaal het ‘ambt van alle gelovigen’ hebben, aan de andere kant is het toch kennelijk ‘wat minder’ als je niet in een ‘officieel’ ambt kunt dienen. Waarom? Om iemands voeten te wassen hoef je toch geen (officiële) ambtsdrager te zijn?

1 Petrus 2:9, Handelingen 2:17.

Openbaring 19:7-8, Micha 6:4.

(pagina 36)

1 Timoteüs 2:12.

Matteüs 7:29, Marcus 1:27, 2 Korintiërs 2:17. Als Paulus met gezag leert, waarom proberen we er dan onderuit te komen?

1 Timoteüs 2:12, Efeziërs 5.

(pagina 37)

Het geslacht van zijn dienaars is geen factor in de geloofsleer over de ambten in de belijdenis.” Zoals ik al eerder opgemerkt heb: Guido de Brès kende ook 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9.

De roeping van mannen wordt in de Bijbel ook niet gekoppeld aan het ‘man’ zijn.” Zie de hier direct boven genoemde teksten, en ik verwijs naar wat ik eerder schreef over gehoorzaamheid en offers.

Juist als vroomheid en wetenschap verbonden zijn, mag het volgehouden gebed om Gods zegen tot vruchten leiden.” Maar stel dat je verkeerd bidt? Je kent, als vrouw, de hierboven genoemde teksten 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9. En tòch denk je dat je geroepen wordt om oudste of opziener te worden?! Zie eventueel ook ‘We hebben ervoor gebeden‘. En denk aan Uzzia (2 Kronieken 26:16-21).

(pagina 39)

Efeziërs 4:11.

Bij ‘3.5 Conclusies rond ambt en belijden’

Efeziërs 4, 1 Timoteüs 3.

(pagina 40)

Integendeel, wie in de NGB zoekt naar de eisen die aan een ambtsdrager worden gesteld, merkt dat die niet specifiek voor mannen geformuleerd zijn.” Kennelijk is het punt nog niet helemaal duidelijk, dus herhaal ik mijn punt ook nog maar een keer: Guido de Brès kende ook 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9. Het argument dat de belijdenis het niet over het ‘man zijn’ van ambtsdragers heeft zou dus beter weggelaten kunnen worden: het zegt namelijk helemaal niets.

De zwijgteksten hebben later vervolgens in de kerkpolitiek regelmatig hun rol gespeeld om die dominantie te handhaven.” Zou men niet ook als reden gehad kunnen hebben dat men gehoorzamen wilde aan het Woord van God? Ik zou graag de onderbouwing zien van de opstellers als het om deze stelling gaat.

Uit het voorgaande blijkt dat de keuze voor het gesloten houden van het ambt voor vrouwen, geen bewuste keuze is geweest, maar vooral een ‘natuurlijke’ keuze. Het is goed te bedenken welke invloed dat op het bijbelgebruik heeft gehad.” Graag zie ik bewijzen voor ‘geen bewuste keuze‘. Zoals ik al heb aangegeven zie ik dat ‘blijkt‘ niet zo; zonder ‘b’ zou het misschien kunnen: “Gezien het voorgaande lijkt de keuze voor het gesloten houden van het ambt voor vrouwen geen bewuste keuze geweest te zijn, maar vooral een ‘natuurlijke’ keuze.”. Dat ik in een blog ‘blijkt’ gebruik is nog daaraan toe – een blog staat erom bekend dat die iemands mening weergeeft, al is dat nog geen reden om er dan meewarig over te doen (zie ‘ceterum censeo‘ in een eerder stukje) -, maar dat in een officieel rapport het een en ander beweerd kan worden zonder bewijsgrond… Het lijkt de politiek wel! Daar gebeurt het van tijd tot tijd dat het resultaat van een onderzoek al van tevoren vaststaat. Als ik zoiets voor mijn werkgever deed – waarbij ik veronderstel dat die rechtdoorzee is – zou ik een lastig gesprek met hem/haar tegemoet kunnen zien. Zomaar zoiets beweren in een zó belangrijk rapport… – ik zou dat zèlf niet graag doen (Lucas 6:31).

(pagina 41)

De keuze is echter niet gemaakt op basis van de Bijbel of de belijdenisgeschriften.” Die keuze is, denk ik, wèl gemaakt op basis van de Bijbel, zie 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9.

Bij ‘4 M/V in de GKv praktijk’

(pagina 44)

Leer en leven lopen op dit punt, ruw gezegd, uiteen.” Dat vráágt om deze open deur: dan kun je twee dingen doen; je leven beteren, of je leer aanpassen. Persoonlijk voel ik meer voor het eerste – tenzij we met onze leer van nu van de Bijbel zouden afwijken.

(pagina 46)

Noot 64: 1 Timoteüs 2:8-15, Galaten 3:25-28.

(pagina 48)

Zoeken naar mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen voegt daarom naar ons inzicht weinig toe aan de vragen die spelen rond vrouw en ambt. Het is veel belangrijker om te zien welke gaven en talenten ieder individu gekregen heeft om te kunnen inzetten in dienst van de gemeente.” Met de eerste zin ben ik het helemaal eens; met de tweede niet. Je kunt menen nog zoveel gaven en talenten te hebben, maar die mag je alléén inzetten op een manier die God niet expliciet afgekeurd heeft. Zie wat ik eerder schreef over gehoorzaamheid en offers.

(pagina 49)

Bij ‘5 Advies zusterkerken’

(pagina 50)

De reactie uit de DGK is afwijzend, omdat “de Generale Synode Ede 2014 heeft besloten geen correspondentie meer te voeren met het kerkverband van DGK“ en men daarom veronderstelt “dat uw opdrachtgever moeilijk beoogd kan hebben een ingevulde enquête van ons kerkverband terug te ontvangen“.” Komisch, toch?

(pagina 53)

“… de NGK heeft door de cultuurbepaaldheid van de zwijgteksten te benoemen meer ruimte gevonden voor het besef dat vrouwen volledig delen in de gaven van de geest in het spreken en leiden in de gemeente en heeft de ambten voor vrouwen opengesteld.” Deze zin is niet geformuleerd door de NGK, maar door de opstellers van het rapport. Vinden zij ook dat de zwijgteksten cultuurbepaald zijn? Ook al zou dat zo zijn, dan nog had er zorgvuldiger geformuleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld: “… de NGK heeft door de zwijgteksten als cultuurbepaald te benoemen meer ruimte gevonden voor het besef dat vrouwen volledig delen in de gaven van de Geest in het spreken en leiden in de gemeente en heeft de ambten voor vrouwen opengesteld.”. En ik neem aan dat ‘Geest’ bedoeld wordt i.p.v. ‘geest’. Maar misschien heb ik dat mis?

(pagina 59)

Bij ‘6 Argumentatie en advies’

Door de hele Bijbel heen wordt zichtbaar dat gaven van vrouwen worden ingezet in dienst van het evangelie, als profetes, apostel, diaken of rechter.” Als apostel? Dat stond toch (nog) niet vast? Zie opmerkingen hierboven.

(pagina 67)

1 Korintiërs 14:34.

(pagina 68)

1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:11, 2:12, 1 Korintiërs 14:34, 1 Timoteüs 2:13-14.

Romeinen 16:1-2, 1 Timoteüs 3, 5.

(pagina 69)

Micha 6:4, Rechters 4, 5, Titus 2.

De verwijzingen naar bestuur en rechtspraak vind ik minder sterk; dit betreft wereldlijke functies. Weliswaar binnen het volk van God, een theocratie, maar toch. Tegenwoordig hebben vrouwen in ‘de wereld’ ook bestuurlijke en rechterlijke functies, maar in onze kerken is dat over het algemeen (nog) geen aanleiding om ze ook toe te laten tot het ambt van oudste (een regeerambt).

En ik mis hier 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9 als gronden om vrouwen niet tot het ouderlingambt toe te laten. Dat is, gezien het doel (dat ligt er, nu ik tot hier gekomen ben, behoorlijk dik bovenop) van de opstellers van het rapport, natuurlijk logisch, maar toch: het had ergens besproken moeten worden.

Joël 3:1-2 (2:28-29), Handelingen 2:17-18, 21:8 (bedoeld is volgens mij vers 9), 1 Korintiërs 11:4-5.

De verwijzingen naar Joël 3:1-2 (2:28-29) en naar Handelingen 2:17-18 zie ik hier niet als grond. Zijn er profeten onder ons? Zijn er dromen met ons gedeeld? Visioenen? En het feit dat de dochters van Filippus (Handelingen 21:9) de gave van de profetie bezaten, heeft toch niets met preekconsent te maken? Een profeet of profetes krijgt zijn of haar boodschap rechtstreeks van God. Zie wat ik daarover eerder schreef.

1 Korintiërs 14:3, 34.

Het nieuwtestamentische profeteren is wat de inhoud betreft in de gereformeerde traditie opgevat als uitleg van de heilige Schrift en door de Geest geleid toepassen op het heden, en wel in de prediking.” Als dat zo is, dan vraag ik me af waarop dat gebaseerd is. Misschien wordt het dan tijd dat we dit deel van onze gereformeerde traditie eens opnieuw gaan bekijken.

Ik noem enkele teksten uit het Nieuwe Testament over profeten, of mensen die profeteren, en wat ze zeggen en doen: Lucas 1:67-79, Johannes 11:49-52, Handelingen 11:27-28, 13:1-3, 21:10-11, 1 Korintiërs 14:29-33, 37, Openbaring 11:1-14.

Kortom, wat doet een profeet? Die voorspelt de toekomst binnen de kaders van de Bijbel, en/of geeft een opdracht van God (de Heilige Geest) door, en/of doet wonderen. Anderen moeten het gesprokene beoordelen. Een mens kan, denk ik, zowel profeet als leraar zijn (zie Judas en Silas, Handelingen 15:32), hoewel Paulus een onderscheid aanbrengt in 1 Korintiërs 12:28.

Joël 3:1-2 (2:28-29), Handelingen 2:17-18, 21:8, 1 Korintiërs 11:4-5.

1 Korintiërs 14:3, 34.

Zie mijn commentaar bij de vorige keer dat deze teksten genoemd zijn.

(pagina 70)

1 Petrus 3:7, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Korintiërs 14:34-35.

Conclusie

Ik mis een bespreking van Titus 1:5-9. Dat vind ik jammer. Ik had graag geweten wat een gezelschap van zoveel theologen en ‘leken’ daarover te zeggen heeft. Maar misschien staat dat in een van de rapporten waar ik nu niet bij kan?

Her en der heb ik de vinger gelegd bij onzorgvuldige formuleringen. Voor een zo belangrijk onderwerp als dit vind ik het erg jammer dat die ‘erdoor geglipt zijn’.

De verwijzingen naar Bijbelteksten, ook in gronden voor besluiten door de synode, vind ik vrij zwak; de ‘wens’ klinkt (veel te) duidelijk door in de uitleg van bepaalde Bijbelteksten.

De zwijgteksten zijn naar mijn indruk onvoldoende ‘ontkracht’ voor onze tegenwoordige situatie. Je kunt niet profeteren en in klanktaal spreken en tegelijk zwijgen. Maar hoe zit het dan wel? Daarover vind ik onvoldoende goed gefundeerde aanwijzingen in het rapport.

Afsluiting

Er wordt gezocht naar erkenning, bijvoorbeeld door een bijzonder formulier, of door bevestiging. Waarom vindt men dat zo belangrijk? Moeten we ons werk niet doen alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen? Zie Efeziërs 6:5-8. En nee, wij zijn geen slaven, in ieder geval niet officieel – hoewel, sommige werknemers en freelancers… – en dus zou het niet voor ons gelden? Bekijk de oproep van Paulus nog maar eens goed.

Zou ik zelf met een alternatief voorstel moeten komen? Niet per se, denk ik.

Welke wet bedoelt Paulus in 1 Korintiërs 14:34? Ik kan mij er geen heugen uit het Oude of Nieuwe Testament waar zoiets staat. Een Romeinse wet? En bij ons is het absoluut geen schande (meer) als een vrouw iets in een samenkomst zegt (1 Korintiërs 14:35). Al heb ik nog nooit meegemaakt dat er iemand, man of vrouw, profeteerde of in klanktaal sprak.

Ik heb wat meer moeite met 1 Timoteüs 2:11-14. Stel dat een vrouw al heel wat onderwijs heeft gevolgd, en heel wat meer weet dan veel mannen? Paulus’ argumentatie met ‘Adam en Eva’ zit mij daar dwars.

Op basis van 1 Timoteüs 3 en Titus 1:5-9 ben ik geneigd om het ambt van ouderling, beter ‘oudste’, als alleen voor mannen bestemd te houden. Zonder goede argumenten waarom deze teksten nu niet meer geldig zijn is het wat mij betreft ongehoorzaamheid aan het Woord van God om te doen wat de synode inmiddels besloten heeft.

Het rapport heeft mij (bepaald) niet overtuigd.

Meer lezen?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

10 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Dan ga ik wel weg!

Ergens las ik dat een vrouw, die graag predikante had willen worden in de GKv, vertrokken was naar de PKN, om daar predikante te worden.

Ik houd daar sowieso niet zo van, dat overgaan naar een ander kerkgenootschap, omdat je je zin niet (vlot genoeg) krijgt, ook niet als mannen dat doen, en vooràl niet als voorgangers dat doen. En nog véél minder als in dat andere kerkgenootschap al een ‘baan’ klaarligt. Niet dat ik er in sommige gevallen geen begrip voor kan opbrengen; maar vaak heb ik de indruk dat het méér met de persoon die overstapt te maken heeft, dan met de dienst aan God.

Ik zal proberen dat toe te lichten. In Galaten 5:22-23 gaat het over de vrucht van de Geest. Twee van de onderdelen daarvan licht ik er uit: geduld en zelfbeheersing. Zaken die je graag ziet bij je voorganger. (Ik zou ze zèlf ook graag iets ruimer hebben. Ik bid er vaak voor, en soms denk ik wel eens dat het beter geworden is, maar vaak ook niet…)

En ik denk aan “de minste willen wezen”, uit Liedboek 1973 gezang 481. Maar ook uit de Bijbel: Matteüs 5:38-41, 1 Petrus 3:8. Ik heb ook nog een oude blog over dit onderwerp gevonden. Vooral het stukje ‘Ik denk, dat de woorden van Jezus niet gaan over “jezelf klein maken”, ze gaan over “je plaats innemen”. Op een zo’n sterke en vanzelfsprekende manier, dat de ander ook zíjn plek inneemt. Je wilt dat ik een mijl met je optrek, ik trek twéé mijl met je op. Je zult weten, wat ik hier ben.’ spreekt mij aan.

Dat van die twee mijl met ons optrekken, dat geduld, die zelfbeheersing mis ik bij iemand die, om haar roeping te volgen, naar een ander kerkgenootschap gaat. Ik twijfel dan aan die roeping; sterker nog, ik vraag me af of het niet om ambitie gaat, of misschien wel om obsessie?

Meet mij overigens gerust met dezelfde maat. Màg ik hier wel iets over vinden? Lees 1 Korintiërs 5:12-13. Dan breid ik – heel creatief – ‘de gemeente’ uit tot de hele GKv.

Verwijder wie kwaad doet uit uw midden.” Zó erg is (was) het toch niet?! Ze is zèlf weggegaan. Maar toch ben ik niet blij dat ze weg is…

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

9 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Pijnpunten rond vrouw en ambt

De titel van dit stukje is identiek aan de titel van het via gkv.nl te downloaden ‘1e-rapport-MVEA-pijnpunten-rond-vrouw-en-ambt.pdf’. (Koppeling naar downloadlocatie rapport 29 mei 2019 (onderaan de pagina).) Kun je het niet vinden? Probeer het dan eens te vinden met Google.

Het rapport is gericht aan de eerstvolgende synode, die van 2017 te Meppel, en aan alle plaatselijke kerkeraden. Ook kerkleden worden opgeroepen het te lezen. Ik ga er in het vervolg van dit stuk vanuit dat je het genoemde rapport gelezen hebt, en het erbij hebt.

Hoe sta ik er zelf tegenover? Vooraf?

Ik heb altijd geloofd dat de Bijbel de ambten van oudste en diaken alleen openstelt voor mannen. Mijn gevoel zegt mij de laatste jaren wat anders; waarom zouden vrouwen, met hun andere insteek dan mannen, met hun vaak prachtige gaven en talenten, geen ambt in de kerk mogen bekleden?

Maar ik weet dat ik niet op mijn eigen inzicht mag vertrouwen; zie Spreuken 3:5. En van mensen binnen de kerk verwacht ik dat ze net zo min op hun eigen inzicht vertrouwen. In het bijzonder verwacht ik dat van onze voorgangers, die wij immers in ere moeten houden, sterker nog, die wij moeten gehoorzamen (Hebreeën 13:17) – behalve als ze God niet volgen. Eigenwillige godsdienst valt daar ook onder.

Bij ‘Aanbiedingsbrief’

Mijn doel met dit stukje is tweeledig:

  1. nagaan of er werkelijk geen advies of richting gegeven wordt;
  2. nagaan hoe er met Bijbelteksten wordt omgegaan.

Toelichting: gezien de trend in de samenleving, en het feit dat veel mensen de gevoelens (zoals ik die hierboven verwoord heb) delen, verwacht ik dat er wèl een richting uit het rapport komt, namelijk een richting die die trend volgt; en gezien de steeds grotere invloed van de ‘nieuwe hermeneutiek’ verwacht ik af en toe een wat ‘bijzondere uitleg’ van Bijbelteksten.

Soms hoop ik erop om teleurgesteld te worden…

Bij ‘1. Opdracht en taakopvatting’

In het rapport wordt gevraagd stil te staan bij de pijnpunten die de opstellers hebben gesignaleerd. Dat wil ik hier doen.

Bij ‘2. Introductie’

“Wat we nu vooral nodig hebben is niet tegenover elkaar staan, maar elkaars lasten dragen (Galaten 6:2).”

Deze tekst staat in een context over misstappen en mogelijke trots (vers 1-5), en ondanks dat ik de oproep op zich waardeer, vind ik het verwijzen naar deze tekst misplaatst. De context van het rapport is m.i. een duidelijk andere dan die in Galaten 6:1-5.

Misschien wordt duidelijk wat ik bedoel met ‘misplaatst’ als ik verwijs naar Handelingen 17:11, om daarmee aan te geven dat ik bezig ben na te gaan of alles wat er in de discussie rond vrouw en ambt aangedragen wordt wel klopt.

Bij ‘3. Pijnpunten rond M/V en ambt’

Vervolgens komen de vragen waar het om draait: “Ben je als voorstander van de openstelling van ambten voor vrouwen bereid om echt te luisteren naar de zorg van tegenstanders over het schriftgetrouw lezen van de Bijbel als het gaat om de zwijgteksten? En omgekeerd: ben je als verdediger van de huidige situatie waarin de ambten uitsluitend openstaan voor mannen, bereid om daadwerkelijk mee te denken met wie die situatie bekritiseert omdat hij of zij ruimte wil bieden aan vrouwen om hun door God gegeven gaven in te zetten in de gemeente?”.

Terechte vragen, maar het gaat bij de eerste vraag m.i. niet alleen om de zwijgteksten (zie bijvoorbeeld 1 Timoteüs 3, waar over oudsten en diakenen wordt gesproken als mannen); en bij de tweede vraag gaat het volgens mij om het bieden van ruimte aan vrouwen om in het ambt hun door God gegeven gaven in te zetten in de gemeente. Dit had wat mij betreft wel iets zorgvuldiger geformuleerd mogen worden.

Het eerstgenoemde pijnpunt krijgt als omschrijving mee: “Maken we nog ernst met Bijbelgegevens die haaks op ons leven staan?“. Dat lijkt me correct geformuleerd, en ook in de beschrijving in het rapport kan ik me wel vinden.

Het als tweede genoemde pijnpunt krijgt als omschrijving mee: “Mogen vrouwen nog steeds geen roeping tot medewerkster in het Koninkrijk beluisteren in hun door God geschonken gaven?“. Dat lijkt me niet correct geformuleerd, want volgens mij gaat het daar niet om: er ontbreekt in de vraag een verwijzing naar ‘het ambt’; maar dat had ik al geconstateerd. Ik krijg hier een beetje het gevoel dat de opstellers méér voelen voor de openstelling van de ambten voor vrouwen, dan voor het andere standpunt.

Omdat ik het zelf een stuk gemakkelijker vind als ik ‘alles’ op de computer kan doen, geef ik hier de links naar de Bijbelteksten waarnaar onder het als tweede genoemde pijnpunt wordt verwezen: Handelingen 18:26; Romeinen 16:1-2; 1 Timoteüs 5:9-10. Verder wordt verwezen naar 1 Petrus 3:1-6, dat door de schrijvers als voorbeeld wordt gebruikt van Bijbelwoorden rond de verhouding van man en vrouw die vaak niet meer letterlijk voor vandaag worden gehanteerd.

Bij ‘4. Pijnpunt 1: Lastige schriftplaatsen’

Eerst een citaat uit het rapport (links naar de HSV van mij – en dat geldt ook voor de rest van mijn stukje -): “In de discussie rond M/V en ambt hebben twee belangrijke bijbelgedeelten uit het Nieuwe Testament (te weten 1 Korintiërs 14:34-36 en 1 Timoteüs 2:11-15) steeds een belangrijke rol gespeeld, omdat de kerk ze echt als contra-stem hoorde, die zich verzet tegen de inschakeling van vrouwen in het ambt.”.

In het rapport wordt een stukje geschreven n.a.v. 1 Korintiërs 14:34-36, waarin o.a. dit gedeelte voorkomt: “Hoewel het Nieuwe Testament nergens noemt dat voorgangers en/of andere actoren in de liturgie daartoe de bevoegdheid ontvangen door bevestiging in het ambt van oudste, is in de gereformeerde traditie altijd wel van die vooronderstelling uitgegaan.”. Er staat geen voetnoot bij, maar ik had hier graag een onderbouwing gezien.

Opnieuw een citaat: “Tegelijkertijd laten schriftplaatsen als 1 Korintiërs 11:5 en Handelingen 2:17,18; 21:9 zien dat ook vrouwen binnen de christelijke gemeente kunnen optreden. De belangstelling voor dit soort schriftplaatsen krijgt in de discussie pas echt ruimte sinds de wending naar liturgische participatie van gemeenteleden gemaakt wordt. Intussen wordt er zo een paradox zichtbaar in het gebruik van 1 Korintiërs 14. Het hoofdstuk gaat namelijk in zijn liturgische strekking principieel uit van een niet bij voorbaat ambtelijk gestructureerde bijeenkomst (vers 26). Tegelijkertijd speelt het een hoofdrol in het afwijzen van de vrouw in het ambt van oudste.”.

Een hoofdrol? Volgens mij is die eerder weggelegd voor 1 Timoteüs 2:11-14. Het is volgens mij allang geen schande meer (1 Korintiërs 14:35) als een vrouw op bijvoorbeeld een gemeentevergadering (dat is (ook) een samenkomst) iets vraagt of vertelt.

Ook 1 Timoteüs 2:11-15 wordt in het rapport behandeld. Er wordt bij vers 14 het volgende opgemerkt: “Overigens lijkt dit laatste element op gespannen voet te staan met enkele andere passages uit de brieven van Paulus. Hij stelt in Romeinen 5:12-14 en 1 Korintiërs 15:21-22 juist de man verantwoordelijk voor de zonde die in de wereld gekomen is. Hij had er uit kunnen afleiden, dat de man zijn recht op het hoofd-zijn verspeeld had, maar die conclusie trekt de apostel niet.”. Misschien ontgaat mij iets, maar zou de verklaring voor de verantwoordelijkheid van de man niet kunnen liggen in bijvoorbeeld Efeziërs 5:23? Dan valt het met dat ‘op gespannen voet staan’ wel mee.

De opstellers van het rapport geven aan dat deze schriftplaatsen ( 1 Korintiërs 14:34-36 en 1 Timoteüs 2:11-15) geen geïsoleerde plek moeten krijgen in het debat; zij zien een “trend in het Nieuwe Testament die de man binnen de relatie van man en vrouw tekent als degene die voorop gaat (zie b.v. 1 Korintiërs 11:3, 1 Petrus 3: 5-6).”. Deze opmerking sluit aan bij wat ik hierboven opmerkte over ‘op gespannen voet staan’, en ik begrijp dan ook niet dat dat ‘op gespannen voet staan’ in het rapport is blijven staan. We hebben allen in Adam gezondigd, maar Eva heeft zich als eerste laten verleiden. Ik denk dat het er ook mee te maken heeft wat voor punt Paulus in Romeinen 5:12-14 en 1 Korintiërs 15:21-22 wilde maken; dat is een ander punt dan hij in 1 Timoteüs 2:11-14 wilde maken.

Bij ‘5. Pijnpunt 2: Uitsluiting van vrouwen’

Ik citeer weer een stukje – wat er vóór staat moet je maar in het rapport lezen -: “Dit wordt extra lastig te verdragen, wanneer de kerk deze pijn voor lief neemt met een (voor wie in de huidige cultuur leeft) onbegrijpelijk beroep op de Schrift. Immers zulk Schriftberoep is in kwesties als rond het eten van vlees met bloed (Handelingen 15) of de hoofdbedekking van vrouwen (1 Korintiërs 11) zonder problemen losgelaten.”. Ik heb er de verzen waar het volgens mij om gaat bij aangegeven (dit wordt duidelijk bij het volgen van de links). Het zou natuurlijk kunnen dat er wel ‘problemen’ hadden moeten zijn als het om het loslaten van het Schriftberoep in de genoemde kwesties gaat. Het kan vast geen kwaad als we daar nog eens goed naar kijken.

Volgens het rapport is er in de Schrift een brede participatie van vrouwen zichtbaar, en de opstellers vinden dat deze lijn kan worden geduid als de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen voor God. Daarbij wordt verwezen naar Genesis 1:27, 1 Korintiërs 12:13, Handelingen 2:17v (ik neem aan dat bedoeld wordt t/m vers 21), 1 Korintiërs 11:2-16. Verder wordt verwezen naar de volgende teksten als toelichting bij de structuur van de gemeente als het lichaam van Christus: Openbaring 21:9, Romeinen 8:1-11, Galaten 5:13-26, Efeziërs 2:11-22, Galaten 3:28, Romeinen 12:3-5, Efeziërs 4:16, Kolossenzen 3:16.

“NB: daar waar de beweging terug gemaakt wordt naar statusonderscheid binnen de gemeente volgt een scherpe terechtwijzing (1 Korintiërs 11:17-22, Galaten 2:11-14).”

Het gaat in 1 Korintiërs 11:17-22 niet (alleen) om ‘een beweging terug naar statusonderscheid’. Paulus vindt het onvermijdelijk dat er partijvorming optreedt (1 Korintiërs 11:19), want zo zal duidelijk worden wie betrouwbaar is. Ik mis de link met ‘statusonderscheid’; en zo heel slecht vindt Paulus deze ontwikkeling dus niet. In vers 20 geeft Paulus aan dat de Korintiërs niet samenkomen om de maaltijd van de Heer te vieren. Uit de verzen 21 en 22 blijkt dat ze dat juist wèl doen, maar Paulus zegt het zoals hij het zegt om de Korintiërs duidelijk te maken dat de manier waarop zij bezig zijn niets te maken heeft met het vieren van de maaltijd van de Heer. Dit Bijbelgedeelte lijkt in de Herziene Statenvertaling een stuk duidelijker dan in de Nieuwe BijbelVertaling; let daarbij vooral op de formulering van vers 20.

Het ontgaat me verder ook wat de plaats van Galaten 2:11-14 in de redenering is. Deze tekst heeft m.i. niets te maken met ‘vrouw en ambt’.

Bij ‘6. Omgaan met de pijn’

“Hadden we misschien al eerder tegen vrouwen in de kerk moeten zeggen dat zij dienen te zwijgen in de samenkomst? Hebben we tot nu toe werkelijk gehonoreerd dat vrouwen geen gezag mogen oefenen in de gemeente, bijvoorbeeld in het catechetisch onderwijs?”

“Zou het Bijbels geweest zijn om in de kerk te blijven bij de achterstelling van de vrouw, terwijl die in onze cultuur (voor een belangrijk deel) achter de rug is? Voelt het niet hypocriet om enerzijds vrouwen volop te laten participeren in het gemeenteleven, tot en met liturgische functies en kerkenraadswerk aan toe, en tegelijkertijd anderzijds vol te houden dat op basis van twee zwijgteksten het ambt voor hen gesloten blijft?”

Eerder had ik al de indruk dat de opstellers op z’n minst iets méér voelen voor de openstelling van de ambten voor vrouwen dan voor het andere standpunt (zie ‘Bij 3.‘); die indruk wordt door de suggestieve formulering van het eerste citaat hierboven nog versterkt. Deze komt op mij over als een “Ja, maar jij …”. En bovendien, als je het al zo lang niet eens bent met ‘de heersende praktijk’, had je dan niet eerder aan de bel moeten trekken? Ik vind hier het ‘balk-en-splinter-gehalte’ vrij hoog.

De mogelijke gespreksvorm die wordt aangedragen lijkt me een goede. Als beide partijen het standpunt van een vertegenwoordiger van de tegenovergestelde mening goed weten weer te geven, is er in ieder geval een duidelijke basis: er wordt geen strijd gevoerd over een karikatuur.

Bij ‘7. Vooruitblik’

“Om dat proces alle ruimte te bieden hebben we in dit eerste deel van ons rapport nog geen richting gewezen voor de besluitvorming door de synode. Inmiddels is er op basis van ons werk tot nu toe veel materiaal beschikbaar voor het formuleren van een advies aan de synode.”

Mijn indruk is dat dit rapport wèl richtinggevend is. Misschien komt dat wel omdat er ‘veel materiaal beschikbaar’ is ‘voor het formuleren van een advies aan de synode.’.

Conclusie

Het rapport geeft m.i. wel een richting aan, namelijk dat er geen bezwaar is om de ambten voor vrouwen open te stellen.

Voor de manier van verwijzen naar Bijbelteksten in het rapport kan ik niet veel enthousiasme opbrengen. Mijn indruk is dat bij sommige teksten de context niet wordt meegenomen. Sommige andere teksten hebben m.i. niets met de discussie te maken.

Hoewel mijn gevoel me nog steeds ingeeft dat er niks mis mee is om vrouwen in de ambten te accepteren heeft dit rapport mij niet verder geholpen. Ik mis een stevige Bijbelse onderbouwing.

Afsluiting

Misschien doe ik wel mee aan eigenwillige godsdienst omdat ik zaken als ‘hoofdbedekking van de vrouw’ en ‘het eten van bloed’ geërfd heb van ‘het voorgeslacht’, maar dat neemt niet weg dat er niet nòg meer bij hoeft te komen. Het nu besproken rapport geeft mij weinig vertrouwen dat er een goede Bijbelse basis is voor het openstellen van de ambten voor vrouwen.

Ik heb nergens in het rapport verwijzingen gevonden naar 1 Timoteüs 3 of Titus 1:5-9. Dat verbaast mij, maar misschien komen deze teksten aan de orde in het vervolgrapport.

Ik heb het vervolgrapport nog niet gelezen, ook al heb ik het al gedownload. Als ik het gelezen heb, zal ik er wel weer een stuk(je) over schrijven, uiteraard onder Jakobitisch voorbehoud. (Aanvulling 9 december 2017: dat stuk is er inmiddels.)

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

9 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage