Tagarchief: goed lezen

Voor de schuld van de ouders…

Voor veel kerkgangers zijn dit heel bekende woorden, ze staan in Exodus 20:5b-6. In veel kerkdiensten op zondagmorgen worden ze voorgelezen, want ze maken onderdeel uit van de tien woorden die God op de stenen platen schreef.
Maar wat doen die woorden daar, en waarop hebben ze betrekking? Wie zijn die ouders?

Deze woorden worden wel getypeerd als “Bedreiging en belofte”.

In de afgelopen maanden is in kerkdiensten die ik meemaakte door verschillende predikanten een opmerking gemaakt bij de  passage die met deze woorden begint tijdens het voorlezen van de wet.

Er werd bijvoorbeeld gezegd dat God de kinderen bezoekt, dus opzoekt, en naar bevind van zaken zal handelen. Een ander zei iets vergelijkbaars, dat er in een oudere vertaling staat dat God bezoekt en dus op bezoek komt bij die kinderen om hun houding tegenover Hem te beoordelen.  Bij navraag blijkt dat hij bedoelt dat de kinderen niet willoos slachtoffer zijn van de zonde van hun (voor)ouders en dat er ouders zijn van kinderen die de kerk en het geloof in God vaarwel hebben gezegd die zich deze tekst heel erg aantrekken.

Ter vergelijking hieronder de teksten van NBV, HSV en Nieuwe Vertaling (NBG ’51) van Exodus 20:5b-6.

NBV:
Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 6maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.

HSV:
Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, 6maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen.

NBG ’51:
… want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 6en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

Nu is de vertaling van de NBV voor een lezer nog wel te volgen, maar voor een luisteraar kan deze passage een heel andere lading krijgen.
Die ‘ze’ in ‘wanneer ze mij haten’ (NBV) zijn dat nu die ouders of die kinderen? Je kunt met deze woordkeus beide kanten op, en je hebt echt andere vertalingen nodig om duidelijk te krijgen wat er bedoeld wordt.

Ik vind de vertaling van de NBV dus niet echt gelukkig gekozen. maar de draai die deze voorgangers aan de tekst geven met een  verwijzing naar de vertaling NBG ’51 vind ik allerminst bevredigend.
Waarom? Dat zal ik proberen uit te leggen.

De verwijzing naar bezoeken als “opzoeken om te inspecteren” begrijp ik wel, maar die doet toch geen recht aan wat er in de vertaling NBG ’51 staat.
Er staat niet, zoals deze voorgangers stellen, ‘Ik … die de kinderen bezoek… ‘ maar ‘Ik … die de ongerechtigheid … bezoek aan de kinderen …’ .

Het verschil in betekenis zit in dat voorzetsel ‘aan’.
Het ‘bezoeken aan’ heeft een dreigende lading die door deze voorgangers volledig genegeerd wordt. Of dat komt door onzorgvuldig lezen en associëren of door iets anders weet ik niet. Hoe dan ook, ik had iets meer gevoel voor taal of uitzoekwerk verwacht.

Het woord ‘bezoeken’ heeft in de loop van de eeuwen heel wat betekenissen gehad, waarvan sommige naar de achtergrond zijn verdwenen. Het Woordenboek der Nederlandse Taal geeft een overzicht van de betekenis die Nederlandse woorden in de loop van de geschiedenis hebben gehad. Bij bezoeken staat als 7e betekenis “Iemand of iets bejegenen met bewijzen van ongenade, hem met rampen treffen, hem voor zijne zonden straffen; thans meest nog in het passief.

Bezoeken betekent hier dus straffen, met rampen treffen. Omdat er staat “Die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen” komen die rampen dus niet terecht bij degenen die God niet de eer geven die Hem toekomt en Hem op eigenwillige manier vereren, maar juist bij hun nageslacht.

Laat ik voorop stellen dat ik het zeker waardeer wanneer er troost geboden wordt aan mensen die onterecht moeite hebben met een gedeelte uit de Bijbel. Een vertaling die aanleiding geeft tot het verkeerd begrijpen van een tekst heeft zeker toelichting nodig.

De bewering dat kinderen niet willoos slachtoffer zijn van de zonden van hun voorouders is een lijn die heel sterke papieren heeft. In Deuteronomium 24:16 verbiedt God dat kinderen gestraft worden om de zonden van hun ouders, en in Ezechiël 18:1-4 staat dat alleen wie zondigt sterven zal.

Maar hoe moeten we dan duiden dat de nakomelingen van Datan en Abiram wel gedood worden wanneer ze met hun vaders door de aarde verzwolgen worden omdat Datan en Abiram met Korach tegen Mozes in opstand zijn gekomen (Numeri 16). René heeft hier al eens meer over geschreven.
En ook worden de Judeeërs in ballingschap weggevoerd vanwege de zonden van de generaties voor hen (2 Kronieken 36:21 ; Jeremia 26). Hoe kan dat dan?

In de eerste twee geboden van de tien woorden geeft onze God bepalingen over hoe Hij gediend en geëerd wil worden.

Calvijn vat ze in zijn Institutie zo samen (Boek 2, Hoofdstuk 8):

    God wil

  1.  dat we hem zuiver dienen en dat ons beeld van Hem niet vertroebeld of verduisterd wordt door ongeloof of bijgeloof (§16);
  2.  dat we ervan doordrongen zijn dat we Hem niet kunnen afbeelden en hem ook niet kunnen dienen door Hem eigenschappen van schepselen of menselijke maaksels toe te schrijven (§17).

In de Heidelbergse Catechismus wordt geen aandacht gegeven aan deze woorden. In de Westminster Larger Catechism wordt wel aandacht gegeven aan deze woorden in vraag 110. In de vertaling van ds. G. van Rongen op pag. 111:

Vraag: Welke gronden zijn er aan het tweede gebod toegevoegd om het kracht bij te zetten?

Antwoord: De gronden die aan het tweede gebod zijn toegevoegd om het kracht bij te zetten vervat in de woorden: “Want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.” (Exodus 20:5-6). Behalve Gods soevereiniteit en zijn eigendomsrechten over ons (Psalm 45:12; Openbaring 15:3-4) zijn ze dus: zijn brandende ijver ten aanzien van zijn eigen eredienst (Exodus 34:13-14), en zijn wrekende verontwaardiging over alle valse eredienst als geestelijke hoererij (1 Korintiërs 10:20-22; Jeremia 7:18-20; Ezechiël 16:26-27; Deuteronomium 32:16-20). Hij rekent degenen die dit gebod breken tot haters van Hem en dreigt hen te straffen tot in verschillende geslachten (Hosea 2:1-3). Maar Hij waardeert wie het in acht nemen als mensen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, en belooft hun barmhartigheid tot in vele geslachten (Deuteronomium 5:29).

Calvijn stelt in §19 dat de haat tegen God juist gevolgen heeft als een voortetterende wond.

De bedreiging is dus gericht aan mensen die God haten, die Hem willens en wetens niet dienen zoals Hij dat wil. Het zijn mensen die niet bij het verbond met God willen horen, die niet in de kerk willen zitten, of juist alleen maar op hun eigen manier zonder te buigen voor Gods Woord. Ook daarvan kun je je bekeren, maar als je dat niet doet, in de zonde blijft liggen of er steeds weer naar terugkeert, dan is er de aanzegging van de gevolgen. In Ezechiël 18 maakt God de Heer duidelijk dat de zondaar verantwoordelijk is voor zijn eigen daden, maar dat hij met zijn slechte daden wel een slecht voorbeeld aan zijn kinderen geeft. Er is een gezegde ‘Goed voorbeeld doet goed volgen’, maar de realiteit is dat een slecht voorbeeld nog veel gemakkelijker gevolgd wordt. Tegelijk zijn die kinderen zelf geroepen tot het volgen van God, maar als de opvoeding daarin tekortschiet dan heb je de nadelige gevolgen wel sneller te pakken.

De Westminster stipt Gods soevereiniteit al aan. Ik denk dat daar ook de sleutel ligt voor de vraag of kinderen wel de straf moeten dragen voor de zonde van hun ouders. Je kunt aan twee lijnen denken.

  1.  God is soeverein, Hij hoeft zich niet te houden aan wetten die Hij aan mensen geeft voor de verhoudingen tussen mensen.  Als onze God in zijn soevereiniteit beslist dat Hij anders wil handelen wanneer het niet gaat om een misdaad tegen een volksgenoot, maar om een misdaad tegen de Heilige God, dan heeft Hij daartoe het volste recht.
  2. God straft niet zozeer die kinderen, maar laat de zondaar voelen hoe erg de gevolgen van zijn zonde zijn. Dat doet God misschien ook wel in het leven van de zondaar zelf, maar zeker in de gebrokenheid van het leven van die kinderen. Elke dag dat hij zijn nageslacht ziet wordt de zondaar die zich willens en wetens van God afkeert dan geconfronteerd met de gevolgen van zijn eigen zondige gedrag.

Moeten we dan gaan sleutelen aan de verwoording van deze tekst? Ik ben ervan overtuigd dat goed lezen al heel veel helpt.

Dat mensen zich van God af kunnen keren is helaas wel de realiteit. Dat ligt niet aan Gods onmacht, maar aan onze eigen zondige aard (Dordtse Leerregels III/IV art.9). Wij zijn van nature geneigd God en onze naaste te haten. Aan deze mensen, die binnen de kring van het verbond zich van God afkeren, is de bedreiging dan ook gericht dat ze de gevolgen van hun keuze zullen meemaken.

Maar…  God houdt ook maat in zijn straf. Waar zijn zegen overvloedig is tot ver buiten het zicht van degene die Hem liefheeft en zijn geboden onderhoudt, is de straf voor hem die God haat beperkt tot aan zijn achterkleinkinderen, een generatie die menselijkerwijs binnen het mogelijke blikveld van de zondaar ligt. Die zondaar wordt dus gestraft in het verdriet dat hij over zijn nageslacht heeft, merkbaar in de generaties na hem die hij zelf menselijkerwijs mee kan maken.

Het contrast in de belofte die erop volgt is dan ook nog mooier. God belooft zijn genade tot in de duizendste generatie aan mensen die Hem willen dienen (1000 keer ongeveer 25 jaar….). Hoe dat te rijmen valt met gedoopte mensen die binnen de gemeente zijn opgegroeid en toch besluiten om hun leven in te richten zonder God daarin een plek te geven? Ik denk dat dat ook genade is, dat je mag leren aanvaarden dat Gods wegen voor ons verborgen zijn, en dat Hij ons geen kalme reis heeft beloofd, maar wel een behouden aankomst.

Wanneer gelovigen in de kerk zich aangesproken menen te moeten voelen door de bedreiging, hoef je daarom helemaal niet te gaan sleutelen aan de zwaarte van deze woorden. Maak helder aan wie deze bedreiging gericht is!
Wie gelooft, merkt dat dat met vallen en opstaan gepaard gaat. Toch zet een gelovige zich in om in zijn/haar leven God te eren en weet dat hij/zij afhankelijk is van de genade in Christus.  Deze gelovige hoeft zich niet aangesproken te voelen door deze dreiging. Deze bedreiging is namelijk niet aan zijn adres gericht.

Ik merk zelf ook dat juist de twijfel (heb ik het wel goed gedaan…) gevoed kan worden door de pijn van gemeenteleden die besluiten om God buiten te sluiten in hun leven. Die merk ik wanneer ik denk aan oud-catechisanten, kinderen uit de familie en de Familie.  Tegelijk vertrouw ik op Gods grote genade, want Hij heeft bij hun doop Zich aan hun leven verbonden. In al deze gevallen geldt “zo lang er leven is, is er hoop” (op bekering). Gebed voor al deze mensen, jong of oud, blijft onze opdracht.

En die twijfel, of die bedreiging aan jou als gelovige gericht is, zou je die twijfel, die onzekerheid ook als aanvallen van Satan kunnen zien die ons een ongemakkelijk gevoel wil geven bij de rechtvaardigheid van God? Dit lijkt mij een heel verdedigbare positie, die ook houvast biedt, want we staan er in die strijd niet alleen voor!

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

De ezel

Koningen hebben wapens en strijdwagens met paarden ervoor. Denk aan het leger van de farao. Ze vertrouwen op hun eigen kracht en die van het leger. Maar de koning van Sion zal een vredekoning zijn die regeert in de kracht van God. Hij komt aanrijden op een ezel. Dat klinkt grappig, maar zo is het niet bedoeld. De ezel was een koninklijk rijdier. Rijden op een ezel was juist een teken van waardigheid. Lees ook eens Genesis 49:10-11 en Matteüs 21:1-9.

Dit is een citaat uit de Jongerenbijbel. De laatste jaren is “De ezel was een koninklijk rijdier.” een eigen leven gaan leiden. Tot zelfs in preken toe wordt ‘de ezel’ een koninklijk dier genoemd – al is af en toe aan de predikant te merken dat hij zich afvraagt waarom hij het zegt.

Maar dat is toch onzin?! Lees maar wat er staat in Zacharia 9:9 (NBV):

Nederig komt hij aanrijden op een ezel,
op een hengstveulen, het jong van een ezelin.

Waarom zit Jezus op een ezel, en niet op een paard? Omdat Hij een nederige indruk wil maken, omdat Hij nederig is!

En toch wordt, tot in tentamens op het HBO toe, gevraagd waarom de ezel een koninklijk dier is. En als je dan niet het gewenste antwoord geeft, kost dat je punten.Kop van ezel Terwijl het ‘gewoon’ een mening is van iemand die (duidelijk? – dat gaan we zien) niet goed heeft gelezen.

Laten we eens kijken naar Genesis 49:10-11. Waarom zou Juda zijn ezel aan een wijnstok of aan een wingerd binden? Omdat hij in die wijngaard of in de buurt van die wingerd aan het werk is, of aan het genieten van zijn weelde. En, voor de duidelijkheid: uit de context blijkt duidelijk dat het hier, in vers 11, over Juda en zijn nageslacht in het algemeen gaat, niet over de koningen die uit hem zijn voortgekomen en/of over Jezus (zoals in vers 10). Lees maar even verder:

in wijn wast hij zijn gewaad,
in druivenbloed zijn bovenkleed.
Zijn ogen fonkelen door de wijn,
zijn tanden zijn wit van de melk.

Het eerste deel van dit stukje sluit aan op het stukje over het vastbinden van de ezel, zonder een punt als leesteken ertussen – er staat een komma. Er is dus geen reden om wat er over de ezel staat op Jezus toe te passen, in tegenstelling tot wat er in het hierboven genoemde gedeelte van Zacharia 9 staat.

Paarden, dàt waren dieren voor een koning! Daarom was het de koningen van Israël verboden daarvan veel te hebben (zie Deuteronomium 17:16).

Die éne ezel, die waarop Jezus reed, kreeg koninklijke allure. Dat kun je inderdaad wèl lezen uit Matteüs 21:1-9. En dan ook nog bijzondere koninklijke allure, want als Jezus een gewone koning was geweest, die het om de macht te doen was, zou Hij wel op een paard gereden hebben…

Maar om hierom ‘de ezel’ een koninkijk rijdier te noemen, dat vind ik onzin; sterker nog, het is onzin. En het staat er ook nog in de verleden tijd: “De ezel was een koninklijk rijdier.“. Vóórdat Jezus een ezel nam voor Zijn intocht is er volgens mij niemand op het idee gekomen een ezel een koninklijk dier te noemen, of een teken van waardigheid. Iedereen die het zich kon veroorloven er eentje te hebben, reed op een ezel. De broers van Jozef (Genesis 42:27 en volgende hoofdstukken), Bileam (Numeri 22:21 en verder), de oude profeet in Betel (1 Koningen 13:13 en verder),  en zo zijn er vast nog wel meer voorbeelden waarin tamelijk gewone mensen op een ezel reden.

Koningen en prinsen reden niet op ezels. De zonen van David, bijvoorbeeld, reden op muildieren (o.a. 2 Samuel 13:29).

Als het volk Israel daadwerkelijk naar God luistert, zal het gebeuren dat ‘koningen en vorsten, die op de troon van David zitten, door de poorten van deze stad naar binnen zullen komen, rijdend op wagens en op paarden, …’ (Jeremia 17:24-25).

En zo heel hoog werd een ezel niet gewaardeerd: Mozes zegt in Numeri 16:15 dat hij de opstandelingen nog geen ezel heeft afgenomen.

De leeuw – en soms ook de leeuwin, afhankelijk van de vertaling -, genoemd in het vers vóór Genesis 49:10 en 11 – dus in vers 9 – komt heel wat koninklijker over, en wordt in sommige vertalingen ook zo genoemd (Willibrordvertaling 1975: ‘koning der dieren’; Nieuwe BijbelVertaling: ‘vol majesteit vlijt hij zich neer’).

Maar waar het vandaag om gaat is dat we terugdenken aan de intocht van Jezus in Jeruzalem. Onze nederige Koning, die gekomen is om ons te verlossen. Vandaag roept het volk ‘Hosanna!’, later roept het(zelfde?) volk ‘Kruisig Hem!’. Hij is gekomen omdat Hij ons, de wereld, liefhad. Hij heeft zichzelf vernederd, om ons te kunnen verhogen.

Vandaag Palmpasen, volgende week Pasen.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Vrede op aarde

Wat moet daar voor leesteken achter? Een vraagteken of een uitroepteken? Of allebei? Of drie van die puntjes (…)? Of emoticons?

Het is bijna Kerst, en dan denken veel mensen aan vrede. Er verschijnen diverse gedichtjes en gedichten, artikelen, boeken, films et cetera die gewijd zijn aan vrede. Sommige mensen proberen ook aardig te zijn voor mensen die ze niet kennen, of, moeilijker nog, voor mensen die ze eigenlijk niet zo graag mogen.

Nou, heb je er wat op tegen, of zo?!

Ik niet, ik zou ’t graag willen!

Maar omdat ik niet zoveel zin heb om iemands Kerst te ‘ontsieren’, geef ik vandáág aandacht aan een uitspraak van Jezus, die wat minder ‘vreedzaam’ overkomt. Ja, inderdaad dezelfde Jezus van Wie we de komst over een paar dagen herdenken.

Denk niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.

Dat staat in Matteüs 10:34. En, als je wilt weten wat dat kan betekenen, lees dan nog een stukje verder: Matteüs 10:34-39. Daar rijzen je de haren van te berge. Ruzie in je eigen gezin. Dat wil toch niemand?! En toch zul je moeten kiezen, als het erop aankomt… Maar leg het niet verkeerd uit: Jezus zegt niet dat je niet van je familie mag houden! Goed lezen…

O, by the way, in Lucas 2:14 staat nog iets ná ‘vrede op aarde’. Kijk maar eens. En, neem van mij aan, en als je dat niet wilt, neem het van God aan (da’s sowieso beter): die mensen kun je niet verslaan. Als God van je houdt, verlies je misschien wel je aardse leven, maar win je de eeuwigheid, samen met God. Daarover staat helemaal niet zoveel in de Bijbel, maar wat er staat is wel heel erg veelbelovend!

Dus: join the club! Die kans heb je zolang je leeft…

Uitstellen? Zou ik niet doen… zie bijvoorbeeld ‘Vrede met God, daar kun je wel/niet mee wachten‘.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

24 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen; geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Dit zijn de woorden die de HEER richtte tot Elia, de Tisbiet

Waar zouden we die tekst moeten zoeken? Ergens in 1 Koningen, toch? Ja, zo ongeveer staat het er wel! Kijk maar eens in 1 Koningen 17:2.

Maar daarvoor staat nòg een vers in dit hoofdstuk: het eerste. Ja, logisch! Als je al eens vaker een stukje van mij op deze site hebt gelezen zul je wel weten dat er ergens nog wel iets achter zit…

En dat is ook zo. Want wat staat er in dat eerste vers? Dat Elia op eigen initiatief tegen Achab, de koning van het tienstammenrijk, zegt dat het een hele tijd niet zal regenen en er ook geen dauw zal zijn. En hij vertelt Achab dat hij in dienst van God is. Dit is een van de weinige plaatsen in de Bijbel, voor zover ik weet, waar niet vóór het optreden van een profeet staat dat hij de woorden van God doorgeeft – bij Elia staat het er na deze gebeurtenissen steeds wel bij.

Is het daarom verkeerd? Absoluut niet! Zie Jakobus 5:17, waar het juist als voorbeeld wordt gebruikt, en waar we er bovendien op gewezen worden dat Elia vóór zijn aankondiging aan Achab tot God gebeden heeft. En er zijn nog veel meer bijzondere dingen met en door Elia gebeurd.

Wat ook mee zou kunnen spelen in de manier van beschrijven is dat de schrijver van dit Bijbelboek zelf geen profeet is geweest. Vergelijk het maar eens met hoe de profeten hun geschriften en hun uitspraken beginnen.

Het ging mij (weer) om goed lezen…

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

2 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen: geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

Wat staat er, en wat doe ik ermee?

Ik heb afgelopen week “Een winter met Leviticus” van Willem Barnard gekocht. Heel interessant, ondanks opmerkingen over sagen in relatie met o.a. de eerste twee hoofdstukken van Genesis. Barnard begint met stukken uit Genesis en Exodus te bespreken, en gaat dan over op Leviticus.

Maar je bent vast nieuwsgierig waarom ik voor de titel van dit stukje gekozen heb. Daar ga ik het nu over hebben, maar om dat (beter) te kunnen begrijpen is het handig als je eerst Exodus 19 en 20 in de Nieuwe Bijbelvertaling leest. Als je dat gedaan hebt, lees deze hoofdstukken dan ook in de Naardense Vertaling: Exodus 19 en 20.

Is je iets opgevallen? Zo niet, kijk dan nog eens goed naar de overgang van hoofdstuk 19 naar hoofdstuk 20.

Ik laat nu een citaat volgen uit het hoofdstuk ‘Leviticus 19, de aanhef’ uit het boek van Barnard.

Een hele reeks hoofdstukken begint met dezelfde plechtige aanhef: ‘En JHWH sprak tot Mozes, zeggende: spreek tot heel de samenkomst (de synagoge) van de kinderen Israëls…’ … Zo gaat het ook al toe bij de ’tien geboden’, beter: de tien debarim, de woorden. Ook daar staat dat Mozes zegt dat Elohim spreekt en zegt… De hoofdstukindeling van onze bijbeluitgaven verdoezelt dat. Exodus 20 begint met God sprak, maar Exodus 19 eindigt met een dubbele punt. Mozes daalt af tot de gemeente en zegt tot hen (dubbele punt, cap. 20 vs 1) ‘God spreekt’.

Is dat van belang? Het is van groot belang. Het betekent dat wij de stem van de Eeuwige niet horen, dat deze Roepstem niet van de hemel af de mensen donderend toespreekt. Ook niet van een hemelhoge berg af.

Ik kan (nog) geen Bijbels Hebreeuws lezen (*), maar voor zover ik weet kent die taal geen dubbele punt. Dat die er aan het eind van hoofdstuk 19 in de Naardense Vertaling wèl staat, is volgens mij dan ook interpretatie – oftewel “Wat staat er, en wat doe ik ermee?”. Zie evt. ook deze hoofdstukken in de Herziene Statenvertaling (19, 20) en in de Willibrordvertaling.

Verder wijs ik op Exodus 20:19 in al de hierboven genoemde vertalingen, waar het volk aan Mozes vraagt om met God te spreken, en God niet met hèn te laten spreken. Dit vers bevat op z’n minst de suggestie dat de Tien Woorden rechtstreeks door God aan het volk zijn meegedeeld. En dat maakt dan volgens mij de ‘dubbele punt’ aan het eind van Exodus 19 twijfelachtig.

Maar waarom staat die ‘dubbele punt’ dan wel in de Naardense Vertaling? Barnard is daar niet de auteur van, dat is Pieter Oussoren. En ik ken zijn vooronderstellingen niet. Maar het zou best kunnen dat hij dezelfde vooronderstelling had als Willem Barnard, nl. dat ‘deze Roepstem niet van de hemel af de mensen donderend toespreekt.‘. Goed, dat is dan míjn interpretatie. Maar de drie andere Bijbelvertalingen waarnaar ik verwezen heb hebben geen ‘dubbele punt’ aan het eind van Exodus 19.

Eventueel kun je o.a. via biblija.net nog wat buitenlandse vertalingen bekijken. Of er dan wèl of niet een ‘dubbele punt’ zou moeten staan aan het eind van Exodus 19 wordt dan zomaar niet duidelijk, denk ik; wat volgens mij wèl duidelijk is, is dat er in Exodus 20:19 vanuit wordt gegaan dat God Zèlf tot het volk heeft gesproken. Ook in Deuteronomium 5:4 wordt die indruk gewekt. En als ik Deuteronomium 4:33, Deuteronomium 5:22-31 en Hebreeën 12:18-20 lees, verdwijnt bij mij alle twijfel aan het rechtstreeks spreken van God.

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

2 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen: geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage

(*) Hebreeuws leren? Kijk dan eens op Hebreeuws.

Gestolen water smaakt verrukkelijk, geroofd brood is een lekkernij

Ja, zó staat het in de Bijbel! In Spreuken 9:17 (iets anders vertaald in de HSV).

Er zijn mensen die het met deze uitspraak eens zijn – in ieder geval handelen ze ernaar. Maar ondanks dat ze onverstandig genoemd worden (Spreuken 9:16) zijn ze niet zó dom dat ze dit zien als een opdracht van God…

Maar er zijn wel mensen die zeggen dat Jezus zegt “Jullie zijn mijn vrienden“. En dat baseren ze dan op Johannes 15:14 – dat staat er in het betreffende boekje wèl bij…

Heb je die tekst nu gelezen? Zo niet, doe dat dan nu, en lees dan verder!

Snap je wat ik bedoel?

Er wordt slechts een deel van een zinnetje dat Jezus gezegd heeft gebruikt om een punt te maken. En als je die Bijbeltekst niet zèlf leest, dan weet je niet beter, of het staat er zo. En, als je er met andere mensen over praat, plant het misverstand – om geen sterker woord te gebruiken – zich vermoedelijk voort, want meestal lezen mensen het niet even na…

Welzalig de man die niet wandelt” staat in Psalm 1. Als je van het citeren van alléén “Jullie zijn mijn vrienden” het bespottelijke niet inziet, dan misschien van deze tekst…

Maar laten we het verder niet over tekstenplukkerij hebben.

Lees eerst eens heel hoofdstuk 9 van Spreuken.

Heb je het hele stuk gelezen? En, laat me raden: je kiest vast voor de Wijsheid.

Maar die uitspraak van Vrouwe Dwaasheid, die ik als titel voor dit stukje gebruikt heb, is ook niet echt aanlokkelijk! Er moet toch wel wat méér in de aanbieding zijn, wil jij dat mens gaan volgen.

Weet je het zeker?

Ja?

Mooi!

En wat ga je ermee doen?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

2 december 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen: geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage