Wist Abraham dat hij naar de hemel zou gaan?

In Lucas (hoofdstuk 16:19-31) kunnen we een gelijkenis lezen van onze Heer Jezus, waarin Abraham zich in de hemel bevindt.

In Matteüs (hoofdstuk 22:23-32) toont Jezus de opstanding uit de doden aan door aan te geven dat God de God is van Abraham, Isaak en Jakob, en dat hij geen God is van doden, maar van levenden.

Zou Abraham tijdens zijn leven hier op aarde geweten hebben dat hij later naar de hemel zou gaan? Als je Hebreeën 11:8-16 mag geloven, wel!

Sommige mensen brengen daartegenin dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën deze kennis aan Abraham en zijn tijdgenoten toeschrijft, terwijl het helemaal niet waar hoeft te zijn dat hij (Abraham, dus) ervan geweten heeft.

Dat standpunt heeft, denk ik, te maken met het feit dat wij nu over meer kennis kunnen beschikken dan de mensen van vroeger – de geschiedenis wordt immers steeds langer. Maar als je die kennis niet gebruikt… of als je zeker meent te weten dat een belangrijk stukje kennis iets is van later tijd… of als je denkt dat we nu automatisch slimmer zijn dan de mensen van vroeger… of als je niet wilt geloven dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën gelijk heeft…

Waarom zouden de mensen vanaf Adam en Eva niet geloofd hebben in een leven na dit leven? God belooft immers in Genesis 3:15 dat de relatie tussen Hem en de mensen weer goed wordt? En ook toen leek het leven zònder God toch al (veel) gemakkelijker dan mèt God? Tenminste, als God je sterker gemaakt had dan de andere mensen… zie b.v. de geschiedenis van Lamech. Dus waarom zou je dan voor een leven met God kiezen?

Toch denk ik dat het interessant is om in het Oude Testament naar aanwijzingen te zoeken voor kennis van de mensen van toen over een leven ná hun aardse leven.

In Genesis 5:21-24 kunnen we lezen over Henoch, die ‘wandelde met God’. Na 365 jaar nam God hem weg. Zijn tijdgenoten moeten op z’n minst doorgehad hebben dat hij niet ‘gewoon’ gestorven was.

Mozes, Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van Israël zijn enige tijd bij God te gast: Exodus 24:9-11. Laat zich dat rijmen met niet weten dat er een leven ná dit leven is?

Nehemia vraagt God om hem ten goede te rekenen wat hij voor het volk heeft gedaan (Nehemia 5:14-19). Zou hij bedoelen ‘voor dít leven’?

Job had tien kinderen en was erg rijk (Job 1:2-3) . Nadat hij alles kwijtgeraakt is, behalve zijn vrouw (!), zegent God hem: hij wordt ongeveer twee keer zo rijk, en krijgt ‘opnieuw’ tien kinderen (Job 42:12-13). Waarom geen twintig kinderen? Nou, hij hàd er toch al tien!? (Uiteraard kun je je er vanaf maken met gebruik van het woord ‘allegorisch’.)

Psalm 1:6: De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen, … O ja? Is dat zo? En Nabot (1 Koningen 21:1-16) dan? En al die profeten die vermoord zijn? Vergelijkbaar: Psalm 5:12-13.

Psalm 10:17-18: geen mens kan de verdrukten uit het land verjagen?

Psalm 11:7: de oprechte zal het gezicht van de HEER (‘Ik ben’, ‘Ik zal er zijn’) zien. Hier, op deze aarde? (Sommigen wel, zie hierboven bij Exodus 24).

En wat dacht je van Psalm 15?

Psalm 41:13: … en mij voorgoed laat wonen in uw nabijheid.

Ezechiël 37:24-27: … Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn.

Er is nog véél meer aan te voeren, maar ik laat het hier voorlopig bij. Net als de hoorders van een goede preek moeten de lezers van dit stukje zèlf aan de slag. 😉

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

25 november 2017: verwijzingen naar Bijbelteksten vervangen: geen NBV maar HSV (reden).

Laatste wijziging: 15 december 2019.
^
Homepage