“Mijn zonden slaan mij neer.”

Mijn God, ik tel er meer
dan haren op mijn hoofd.

De laatste regels van Psalm 40:5 (berijming Liedboek). We zongen ze vanochtend bij ons in de kerk.

Natuurlijk kun je dan grappen gaan maken over mensen met weinig of geen haar en mensen met juist heel veel haar. Niks mis mee, maar als het gelach daarover verstomd is, blijft er wel een vraag over: voel ik dat net zo als David? of juist niet? En waarom (niet)?

Mijn persoonlijke antwoord is: soms wel, soms niet. Daar heb je ook niet zoveel aan, hè?

Dan verander ik de vraag een beetje: voel je dat ooit wel eens zo als David? of nooit? Waarom (niet)?

In de onberijmde versie van Psalm 40 (NBV) staat het er zo:

U, HEER,
u weigert mij uw ontferming niet,
uw liefde en uw trouw
zullen mij steeds bewaren,

ook nu rampen mij omringen,
talloos vele,
nu mijn zonden mij achtervolgen
en ik geen uitweg zie,
nu ze talrijker zijn dan de haren op mijn hoofd
en de moed mij is ontzonken.

Wil uitkomst brengen, HEER,
HEER, kom mij haastig te hulp.

Ik vraag me wel eens af: wil ik die hulp van God wel? Wil ik wel van mijn zonde(n) af? Wil ik wel helemaal schoongemaakt worden, en dan gevuld worden met de Heilige Geest?

Ik mag leven van genade. Heb ik enig idee hoever dat gaat?

Reageren kan via e-mail; zet er s.v.p. de titel van dit stukje bij.

Laatste wijziging: 1 september 2019.
^
Homepage